Uw zoekacties: Familie Van der Werf, 1787 - 1871

594 Familie Van der Werf, 1787 - 1871 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
In de 2e helft van de 19e eeuw lag het zwaartepunt van de zeevaart in de provincie Groningen niet in de stad Groningen maar in de Veenkoloniën. Veendam en Pekela bouwden samen meer schepen dan Amsterdam. Wonderlijk dat plaatsen die zo ver van zee afliggen en zo'n moeilijke toegang tot de zee hadden, zo'n belangrijke plaats konden innemen in de zeevaart en de scheepsbouw. Had Veendam in 1826 nog 7 werven, in 1831 waren het er 11, waarvan de werf van Gosse Bartelds van der Werf er één was en in 1848 waren het er 13. Veendam had een zeevaartschool, een schippersbuurt en een zeemans- en stuurmanscollege met 140 leden. De kapiteinshuizen in Veendam herinneren nog aan die tijd.
In de 17e eeuw had men schepen nodig voor het turfvervoer bij het veenafgraven. Deze schepen werden eerst elders gebouwd, maar al gauw nam men de scheepsbouw in de Veenkoloniën in eigen hand. In de Franse tijd lag buiten de sluikhandel natuurlijk alles stil, maar daarna ging men grotere schepen bouwen en nam de zeehandel toe. Men bouwde niet alleen pramen, maar ook smakschepen, kofschepen en tjalkschepen voor de vaart op zee. De binnenvaart werd tot zeevaart en de turfhandel groeide tot wereldhandel.
De beste jaren lagen tussen 1848 en 1858. De Krim-oorlog en de Pruisisch-Deense oorlog brachten voor neutrale schepen flinke verdiensten. In Veendam, een plaats met in 1848 zo'n 7900 inwoners, lagen de scheepswerven ("hellingen") aan het Oosterdiep, één van de beide gegraven hoofddiepen, naast elkaar. Een 200 zeeschepen hoorden in Veendam thuis, er waren 130 rederijen en 120 kapiteins waren zelf reder, in 1859 zelfs 172!
Omdat de vaarwegen van Veendam naar Groningen over Muntendam, Zuidbroek, Sappemeer en Hoogezand zo abominabel slecht waren, werden de schepen op de scheepstimmerwerf niet afgebouwd. Men zat onderweg geregeld vast en moest ook nog de stad door naar de noordwestkant om op te tuigen. De Noorderhaven in Groningen was de voornaamste zeehaven. Onder de 144 buitenlandse zeehavens waarmee Nederland in 1858 in direct handelsverkeer stond, waren er 47 waarmee de provincie Groningen direct in contact stond (Noorse, Oostzeese, Engelse en Noordduitse havens). De scheepstimmerbazen verkochten dus de scheepsromp, of het scheepshol en de koper bouwde achter de stad de schepen af. Zo verkocht Barteld Gosses in 1810 "een nieuw tjalkschuithol onlangs van den bijl te water gebracht" *  .
Alle geageer met de stad om tot een betere doorgang te komen mocht niet baten. Daarbij kwam dat de schepen 's winters niet thuis konden komen en dat beschadigde zeeschepen thuis niet gerepareerd konden worden. Alleen Pekela kon bereikt worden. De stad beweerde dat men het ook niet kon helpen dat men de scheepswerven zo nodig voor de stad moest bouwen. In 1864 werd het eigen Oosterdiep tenminste hergraven tot 6 ellen bodembreedte, zodat men ook grotere schepen kon bouwen.
Pas in 1876, na de opening van het Eemskanaal, werd alles beter, maar toen was de Veenkoloniale zeevaart al op z'n retour. Na 1858 daalden de vrachten, maar de werven bouwden door, dus de vloot werd veel te groot. Bovendien brak er een internationale handelscrisis uit. De stoomvaart komt op. Daardoor waren de vaarwegen te smal, de bouw van motorschepen verlegt zich naar Hoogezand en Delfzijl en dat was het einde van de zeevaart van Veendam.
In 1858 behoorden er van de 2397 zeilschepen in het hele land 1000 in de provincie Groningen thuis, in 1900 nog maar 432. Men bouwde omstreeks 1858, 100 zeilschepen per jaar op de Groningse werven, in 1880 niet één meer.
Uit de inventaris *  opgemaakt bij het overlijden van Gosse Bartels, de grootvader van Gosse Bartelds van der Werf, in 1787 blijkt dat hij zelf nog geen activiteiten in de scheepsbouw ontplooide. Hij was rentenier, bezat roerende en onroerende goederen tot een waarde van 13.775 gld. en had veel geld uitstaan onder de mensen. Hij had huis, tuin en landerijen aan het Benedenst verlaat (sluis) te Veendam.
Hij had zijn zoon Barteld Gosses van der Werf geld geleend om een behuizing met tuin en helling in Veendam te kopen. Barteld Gosses behield verschillende van zijn zelfgebouwde schepen geheel of gedeeltelijk in eigendom *  die hij verhuurde aan schippers. Toen hij in 1830 stierf werd de werf met toebehoren uit naam van de 6 kinderen van Barteld Gosses publiek geveild door de executeurs testamentair Ties Jans Vrouwen en Jacob Folkersma *  . De oudste zoon Gosse Bartelds die voor 1/6 gerechtigd was tot de nalatenschap, koopt de werf voor 3600 gld. en koopt hiermee zijn broers en zusters uit, n.l. "een behuizing getekend nr. 577, tuin en scheepstimmerwerf en hellingschuur aan het Oude Vallaat landzijde bezwet ten westen aan het hoofddiep" *  . De koper is gehouden het scheepstimmergereedschap vermeld in de aan de akte gehechte inventaris in z'n geheel over te nemen. De rest van de boedel van Barteld Gosses blijft aanvankelijk mandelig.
Gosse Bartelds houdt een staatboek bij ten behoeve van zijn broers en zusters *  . Hij "boerde" goed op zijn werf, begonnen als scheepstimmerknecht, heet hij tenslotte scheepsbouwmeester met zo'n 9 man personeel.
Het archief is op het R.A.G. gekomen in 1962, aanwinst 1962 VI via het Veenkoloniaal Museum te Veendam en afkomstig van de familie Reinders.
Aan de inventaris is toegevoegd een kleine genealogie van de familie van der Werf en een index.
Literatuur
v.d. Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden dl. 11 en 12, 1848.
Gids voor de gemeente Veendam ca. 1923.
Gedenkboek N.V. Wijnne en Barends 1855 - 1955.
Dr. C. Mensch, de handelmaatschappij van A. v. Linge Ezn. 1951.
Maandblad Groningen, 19e jaargang 1936.
Dr. P.J. van Herwerda, de Groninger Zeevaart in de 2e helft der 19e eeuw, 1935.
Verslag van den toestand der provincie Groningen 1848 - 1860.

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van de familie Van der Werf te Veendam
Bewerker:
J. Ellerbroek-Wellinga
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
1979
Omvang:
0,12 m standaardarchiefberging
Archiefvormer(s):