Uw zoekacties: Commissie inzake de Huurcommissiewet en Huuropzeggingswet

46 Commissie inzake de Huurcommissiewet en Huuropzeggingswet ( Regionaal Archief Dordrecht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Beperkingen aan het gebruik
Aanvraaginstructie
Citeerinstructie
Inleiding
Ter uitvoering van de Huurcommissiewet, die in het voorjaar van 1917 in werking trad, werd medio 1917 door het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht een commissie inzake de Huurcommissiewet in het leven geroepen, genaamd Huurcommissie. In 1918 kwam vervolgens de Huuropzeggingswet tot stand, die ook wijziging bracht in de Huurcommissiewet van 1917.

De Huurcommissie bestond uit vijf ingezetenen, waarbij de belangen van huurders en verhuurders van woningen zoveel mogelijk gelijk waren vertegenwoordigd. De Huurcommissie kende een voorzitter, twee plaatsvervangend voorzitters, een secretaris, een plaatsvervangend secretaris en tenminste één vertegenwoordiger van de belangen van de huurders respectievelijk de verhuurders. Voor genoemde vertegenwoordigers werd ook een plaatsvervanger benoemd die de vaste vertegenwoordigers bij hun afwezigheid konden vervangen. De werkkring van de commissie omvatte alle huurwoningen in de stad.
Een verhuurder mocht in geen geval een overeenkomst van huur en verhuur aangaan, waarbij voor de woning een hogere huurprijs werd bepaald dan die van 1 januari 1916, tenzij die hogere huur was goedgekeurd of zelfstandig was vastgesteld door de Huurcommissie. Overtredingen werden beboet. Voor zowel de huurder als de verhuurder stond tegen de beslissing van de Huurcommissie beroep open bij de kantonrechter. Een tweede taak van de Huurcommissie was het al of niet nietig verklaren van een voortijdige huurbeëindiging als door de betreffende huurder om nietigverklaring was verzocht.

Uit het archief blijkt dat de Dordtse Huurcommissie ook verzoeken betreffende huuropzegging uit omliggende gemeenten behandelde. In het eerste jaar van haar bestaan betrof dit niet minder 47 verzoeken. Bij de Huurcommissie waren ook betaalde krachten in dienst: een secretaris, een plaatsvervangend secretaris en een bediende.
In 1924 werden vanuit de gemeenteraad pogingen ondernomen de Huurcommissie op te heffen. Dit was mede ingegeven door de houding van de regering die erop scheen te wijzen dat geleidelijke opheffing van de huurcommissies in ons land wenselijk zou zijn. De Dordrechtsche Bestuurdersbond en de afdeling Dordrecht van de SDAP maakten bezwaar tegen een mogelijke opheffing, omdat dit vooral de huurders zou treffen van de toch al weinige woningen met lagere huurprijzen. Dit in tegenstelling tot de Vereeniging van Huiseigenaren Onderling Belang te Dordrecht die uiteraard andere belangen nastreefde dan de twee eerdergenoemd instellingen. De Huurcommissie zelf bepleitte ook handhaving, onder meer omdat van het bestaan van een dergelijke commissie preventieve werking zou uitgaan, onafhankelijk van het aantal behandelde gevallen. De gemeenteraad besloot eind 1924 de Huurcommissie te handhaven. Het bleek uitstel van executie.
De voor woonbeleid verantwoordelijke minister vond in 1926 geen reden de Huurcommissie nog langer te handhaven. Zijn argument was dat de Huurcommissie een crisisinstelling was die in het leven was geroepen om de tijdens en na de wereldoorlog ontstane buitengewone omstandigheden op woninggebied het hoofd te bieden. De gemeente Dordrecht oordeelde anders en de Huurcommissie werd opnieuw gehandhaafd. Er moest in de loop van dat jaar zelfs een koninklijk besluit worden genomen ter bekrachtiging van deze argumentatie, voordat de gemeenteraad zich gewonnen gaf en besloot de Huurcommissie met ingang van 29 september 1926 alsnog op te heffen.
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1917 - 1926
Auteur:
A.J. Busch (1966)
Omvang:
2,5 meter
Titel inventaris:
Commissie inzake de huurcommissiewet en Huuropzeggingswet