Uw zoekacties: Archief Jelle de Jong
1805 Archief Jelle de Jong ( Tresoar (Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum) )
Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
De tekst van de inleiding is afkomstig van de website Sirkwy (http://www.sirkwy.nl)
Jelle de Jong werd geboren als oudste van acht kinderen in een boerengezin in Harich. Op zijn achttiende verliet hij Fryslân en vestigde zich in Utrecht om een studie theologie te volgen. De eerste plaats waar hij dominee werd, was in het Belgische Geraardsbergen, een stadje midden in het Vlaamse land, aan de rivier de Dender. Na Geraardsbergen stond hij in Brugge, Eindhoven, Den Haag en Rotterdam. Na zijn emeritaat bleef hij wonen in Rotterdam.
In Fryslân is Jelle de Jong bekend geworden als een van de experimentele dichters die in de jaren vijftig voor een ommekeer in de Fries literaire wereld zorgden.
Zijn eerste gedichten verschenen in It Heitelân, De Golle, De Tsjerne en de Frysk Studinte Almanak.
Door studiegenoot Klaas Bruinsma, later bekend als vertaler, maakte De Jong kennis met jonge dichters die zich afzetten tegen het werk van de gevestigde Friese literatoren rond het tijdschrift De Tsjerne. De groep dichters, waaronder Marten Brouwer (1929–2001), Sybe Sybesma (1924–1986), Steven de Jong (1935) en Hessel Miedema (1929) wilden het sonnet, het rijm en alle vaste vormen afschaffen. Poëzie moest niet alleen meer over hoge en mooie dingen gaan, maar de dichters wilden ook ‘gewone’ dingen tot onderwerp van hun gedichten maken. Zij wilden bovendien ook schrijven over liefde en seksualiteit. Dat was voor veel mensen in Fryslân een stap te ver.
Toen het debuut van Jelle de Jong Ut ‘e pas (1958) verscheen, de eerste experimentele bundel in de Friese poëzie, struikelden de recensenten van de ‘oude’ garde dan ook bijna over elkaar heen in hun afkeuring. De Jong verwoordde in een gedicht zijn streven zo: ‘mijn gedichten zijn smalle vissersboten van rebelse geest/ hun masten liggen onder de kanonnen van publieke meningen/ zij vallen aan op schepen van tradities’. Dr. Klaes Dykstra schreef in zijn Lyts hânboek fan de Fryske literatuer (1997): “Deze gedichten zijn stuk voor stuk ontkenningen van de oude tradities. Hoewel hen zo nu en dan een zekere lyrische toon niet kan worden ontzegd, zijn zij meer protest als dierbaar product. Zij spiegelen wanorde en primitiefheid, scheppen op een onmuzikale wijze een anti-idylle (Fryslân) met een kras hier en een haal daar. Het is dichten aan de meet van het bestaan, waarin orde noch regel wordt verdragen’. Fedde Schurer liet in zijn bespreking niet veel heel van de bundel, hij had het over een ‘psychoanalytische dweil’, Lolle Nauta kwalificeerde de bundel als ‘pseudo-poëtische warboel’ en Douwe Tamminga meldde in zijn radiobespreking voor de RONO dat hij geen begrip voor de gedichten in de bundel kon opbrengen.
Later draaiden de recensenten hun mening behoorlijk bij, Schurer heeft zelfs een tweede, veel positievere beoordeling geschreven ( Friese Koerier, 12-10-1961). De herrie leverde De Jong de geuzennaam ‘greve’ op (met een knipoog naar ‘keizer’ Lucebert), aangedragen door zijn maten Marten Brouwer, Hessel Miedema en Lambert Mulder.
Het zou tot 1996 duren voordat er weer een uitgave van de hand van Jelle de Jong zou verschijnen. Toen kwam zijn tweede bundel Yn ‘e spegel uit. Die tweede bundel riep lang niet zoveel weerstand op als de eerste. De recensenten zagen de vernieuwing die zo tekenend was voor zijn eerste bundel, niet terug in de tweede. Tjitte Piebenga typeerde het verschil in zijn recensie zo: ‘Echter, er is nogal wat onderscheid tussen deze beide bundels. Is Ut ‘e pas jeugdig-bezwerend van toon, magisch her en der en evocatief, om het maar eens deftig te zeggen., Yn ‘e spegel is meer ingetogen, afstandelijk en veel meer aan de contemplatieve kant. En zo hoort dat, denk ik’ ( Leeuwarder Courant, 17-05-1996).
Zijn derde bundel, Ik haw fochten mei myn soan, kwam in 2008 uit. Terugkerend thema in de bundel is dat van de pelgrim, het vervreemd zijn. Vervreemd van Fryslân, van Leeuwarden en het vervreemd zijn van zijn zoon. Die zoon, die in Amerika woont, is in zijn jeugd teleurgesteld geraakt in de vader en kan daar niet los van komen. Vader en zoon proberen dat wel, maar het loopt steeds weer op een confrontatie uit.