Uw zoekacties: Goedewaagen, dr. T.

858 Goedewaagen, dr. T. ( NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

  • Kenmerken van het archief
  • Inleiding op het archief
  • Inventaris of plaatsingslijst
  • Eventueel bijlagen
  • De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

    De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

    De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

    Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

    beacon
     
     
    Openbaarheid
    De archiefbescheiden mogen tot 1 januari 2070 alleen worden geraadpleegd na schriftelijke toestemming van de directeur van het NIOD. Bovendien zijn aan raadpleging de volgende voorwaarden verbonden:
    A. De uit het archief verkregen gegevens mogen niet worden gepubliceerd of op andere wijze openbaar gemaakt op een zodanige manier dat daardoor het recht van een ieder op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt geschonden;
    B. Met het oog op dit recht kan niet tot publicatie van gegevens uit dit archief worden overgegaan dan na schriftelijke toestemming van de directeur van het NIOD of diens gemachtigde, aan wie daartoe de te publiceren passages dienen te worden overlegd;
    C. Overige gegevens uit de archiefbescheiden waarvan de onderzoeker kennis heeft genomen en waarvoor geen toestemming tot publicatie is gegeven, mogen slechts voor eigen studie worden gebruikt en niet aan derden worden meegedeeld.
    Inleiding
    titel archief
    archiefvormer
    omvang
    citeer en aanvraaginstructie
    periode van ontstaan
    beheersgeschiedenis/overbrenging naar het NIOD.
    aard van de archiefbestanddelen
    ordening van de archiefbestanddelen
    selectie, vernietiging en bewerking
    aanvullingen
    wettelijke status
    reproductiebeperkingen
    taal van de archiefbescheiden
    materiële staat
    bewerking
    Geschiedenis
    Goedewaagen, Dr. Tobie, filosoof, politicus en leraar Klassieke Talen, werd geboren te Amsterdam op 15 maart 1895 als zoon van de uit Gouda afkomstige bankier Cornelis Tobie Goedewaagen en de in Kuinre geboren Anna Bakker. Hij trouwde op 10 juni 1919 met Anna Bertha de Roos en kreeg met haar twee kinderen (dochter 1919 en zoon 1925). De echtscheiding volgde in september 1928. Goedewaagen ging een tweede huwelijk aan met Geertruida Hendrika Johanna Vruink op 19 juni 1930 te Utrecht; dit huwelijk bleef kinderloos. Hij overleed in Den Haag op 4 januari 1980.
    Jeugdjaren
    Goedewaagen bracht zijn schooltijd door in Hilversum, waar hij na de lagere school de HBS en het Gymnasium doorliep. Na zijn eindexamen in 1914 ging hij in Amsterdam studeren, eerst een jaar Nederlands, daarna een jaar Kunstgeschiedenis. Intussen vertoefde hij vaak in Bergen, waar hij deel uitmaakte van de Nieuwe Kring. In 1916 debuteerde hij als dichter in De Gids. In datzelfde jaar koos hij definitief voor de studie Wijsbegeerte, bij Prof. Dr. B.J.H. Ovink aan de Rijksuniversiteit Utrecht, waar hij in 1918 zijn candidaats haalde en in 1921 afstudeerde. Hij vervolgde zijn studie bij Ovink, en promoveerde in 1923 cum laude op een dissertatie getiteld De logische rechtvaardiging der zedelijkheid bij Fichte, Schelling en Hegel (Amsterdam 1923). Kort voor zijn promotie richtte hij met studiegenoten het Genootschap voor Critische Philosophie op, waarvan hij tot zijn uittreden in 1937 jarenlang voorzitter en de drijvende kracht zou zijn. Deze vereniging was toegespitst op één denkrichting uit de wijsbegeerte, en wel die van de filosofie als wetenschap met een voorkeur voor de denkwijzen van Plato, Kant en het neokantianisme van de Marburger School.

    Privaatdocent aan de Rijksuniversiteit Utrecht
    In 1925 werd Goedewaagen benoemd tot Privaatdocent in de geschiedenis der na-kantiaanse wijsbegeerte. Gedurende de hele jaren twintig werd Goedewaagens denken gekenmerkt door zijn verdediging van de autonomie van het denken, van de critische filosofie en zijn afwijzing van metafysica en wereldbeschouwing. In al zijn publicaties zou dit adagium de boventoon voeren.
    Privéleven
    In 1919 trouwde Goedewaagen met Annie de Roos, die in 1917 gescheiden was van de beeldhouwer John Rädecker en met wie zij drie kinderen had. Goedewaagen woonde (aanvankelijk nog ongehuwd) met haar en haar kinderen op diverse adressen in Laren en Blaricum, alvorens in 1924 naar Utrecht te verhuizen. Ze kregen samen twee kinderen, een dochter en een zoon. In 1928 liep het huwelijk stuk, waarna Annie met de kinderen uit haar eerste huwelijk en met haar jongste zoon naar Amsterdam vertrok. Goedewaagen bleef met zijn dochter in Utrecht achter. Ruim anderhalf jaar later trouwde hij met de in 1929 aangetrokken huishoudster Truus Vruink. Dit huwelijk hield bijna vijftig jaar stand, tot Goedewaagens dood in 1980, en was zeer gelukkig.
    Tobie Goedewaagen en Truus Vruink: het echtpaar na zijn vrijlating in 1952 (foto privébezit familie Goedewaagen).
    Erfgoedstuk
    Van neo-kantianisme naar hegelianisme
    In 1931 publiceerde hij zijn meest omvangrijke werk tot dan toe, Summa contra metaphysicos, een in het Duits geschreven inleiding tot Goedewaagens eigen systeem, dat hij zelf omschreef als een systeem waarin de logika niet alleen was voorbehouden aan de wiskunde en natuurwetenschappen, maar ook als het fundament (Grundwissenschaft) voor de filosofie diende. Summa contra metaphysicos zou uitgroeien tot Goedewaagens levenswerk. Een jaar later werd hij, door persoonlijke interventie van zijn vroegere leermeester Ovink, gepasseerd voor de leerstoel in de wijsbegeerte in Utrecht, terwijl hij al jaren als gedoodverfde opvolger van Ovink te boek stond. Samen met o.m. Henk Pos richtte hij in 1933 de Algemene Nederlandsche Vereeniging voor Wijsbegeerte (ANVW) op en nam zitting in het bestuur. Daarnaast werd hij redactie-secretaris van het Algemeen Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie (ANTWP). Onder invloed van zijn vriend en leerling P.H. Ritter jr. raakte hij geïnteresseerd in actuele politieke vraagstukken. Tegelijkertijd verdiepte hij zich meer en meer in Hegels (rechts)filosofie en schreef hij een kleine biografie over Nietzsche (1933). Hoewel hij in zijn publicaties nog steeds terugviel op de neokantianen Görland en Cassirer, ontwikkelde zijn denken zich in de richting van het hegelianisme, terwijl hij op het politieke vlak koos voor de meest extreme vorm van het anti-democratisme. De mythe van de volksgemeenschap als toekomstvisioen van een nieuwe bezielende nationale kracht nam langzamerhand bezit van hem.
    Afscheid van de filosofie
    In januari 1936 werd Goedewaagen, zij het niet openlijk, lid van de NSB. Met de publicatie van Van het humanisme naar het klassiek nationalisme in het NSB-blad Nieuw Nederland in december 1936 koos Goedewaagen definitief voor het nationaal-socialisme. Hij verliet de denkwereld van het criticisme en werd een warm pleitbezorger van metafysica en wereldbeschouwing als leidende factoren in de filosofie, een gedachte waar hij luttele jaren eerder nog fel tegen gekant was. Deze ommezwaai in zijn denken en de inmenging van het nationaal-socialisme in zijn filosofische geschriften maakten zijn positie in de ANVW onhoudbaar. Met een ‘Verklaring’ nam hij in 1937 afscheid van de filosofie, in het bijzonder de neokantiaanse stroming. Als privaatdocent zou hij echter nog tot 1939 aan de Utrechtste universiteit verbonden blijven, al ontstonden steeds vaker controverses over de keuze van zijn thema’s.Goedewaagen sloot zich in 1937 aan bij het Bolland-Genootschap en werd in 1938 medewerker van het rechts-autoritaire weekblad De Waag. Toen hij in september 1939 tot redacteur werd benoemd, staakte hij zijn werk aan de universiteit en verhuisde naar Haarlem. Eén dag voor de Duitse inval werd hij benoemd tot hoofdredacteur en in de dagen daarna werd hij samen met zijn vrouw als potentiële landverrader enkele dagen opgesloten.
    In dienst van de bezetter
    In de zomer van 1940 maakte hij zijn NSB-lidmaatschap openbaar en als een van de weinige intellectuelen binnen de NSB viel hij op en bekleedde al snel tal van leidinggevende posities in pers- en onderwijszaken. Hij werd door Mussert benoemd tot Hoofd van de afdeling Perszaken, Persleider, Hoofd van de afdeling Hooger Onderwijs en Gemachtigde in Bijzondere Dienst. Als voorzitter van de Raad van Voorlichting der Nederlandsche Pers was hij vanaf juni 1940 actief betrokken bij de gelijkschakeling van de Nederlandse pers en omroepen. Zijn NSB-functies kostten hem zijn baan bij De Waag.
    Goedewaagen leest mee over de schouder van Seyss-Inquart tijdens de opening van een tentoonstelling over Duitse boeken op 15 november 1941 in het Mauritshuis te Den Haag (Beeldbank NIOD no. 41769).
    Erfgoedstuk
    Goedewaagens cultuurracisme
    Vanaf eind jaren dertig hield Goedewaagen zich actief bezig met de vraagstukken van racisme en eugenetica. Als filosoof uit de leerschool van Plato was Goedewaagen in zijn studententijd al gefascineerd door diens eugenetica van de 'mensenadel'. Vanaf de jaren dertig verdiepte hij zich in werken van Arthur de Gobineau, Hans Günther en G.W. Hylkema en hun rassentheorieën over het primaat van de Arische cultuur en het Noordras in de Europese geschiedenis. Goedewaagen zou vervolgens een belangrijk deel van zijn publicaties wijden aan wat hij noemde 'de philosophie van de bloedgemeenschap'. In zijn visie was het rassenvraagstuk niet zozeer een biologisch probleem als wel een vraagstuk van cultureel-wetenschappelijke aard. Goedewaagen huldigde als begunstigend lid van de SS de in zijn ogen zuiver platonische SS-gedachte van de ‘geteelde elite’ en de verwerkelijking daarvan met de middelen van moderne eugenetica en rassenhygiëne.
    Goedewaagen tijdens het zomerkamp voor journalisten op kasteel De Cannenburgh in 1941 (Beeldbank NIOD, no. 28696).
    Erfgoedstuk
    Secretaris-Generaal van het DVK
    Dankzij zijn bemoeienissen met de pers en omroepen in de zomer van 1940 en zijn directe contacten op het hoogste niveau van de bezettingsmacht - hij maakte in juni reeds kennis met Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart en General-Kommissar zur besonderen Verwendung Fritz Schmidt. Als een van de eerste (en achteraf gezien ook een van de weinige) NSB'ers werd hij in november 1940 gevraagd als Secretaris-Generaal van het naar Duits voorbeeld opgerichte Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK). Als secretaris-generaal werd Goedewaagen de hoogst verantwoordelijke voor de ombuiging van de Nederlandse kunst en cultuur (pers, radio, film, letteren, theater en muziek, beeldende kunsten en architectuur) in nationaal-socialistische richting. Hij nam tal van maatregelen met dit ideaal voor ogen. De meest bekende zijn de gelijkschakeling van de pers door middel van het Journalistenbesluit, de opheffing van de omroepen en de stichting van één Nationale Omroep en in 1942 de oprichting van de Kultuurkamer (waarvan hij ook President werd). Ook werd hij hoofdredacteur van het door het DVK uitgegeven magazine De Schouw. Over zijn ideeën omtrent een nationaal-socialistische pers, kunst en cultuur schreef hij talrijke artikelen en redevoeringen, waarvan een groot aantal werd gepubliceerd in de bundels Passer en Speer, cultuurpolitieke redevoeringen (1941/1943).
    Zijn racistische visie kwam tot uiting in de wijze waarop hij op zijn departement met het 'Jodenvraagstuk' omging en waarbij hij, conform de eisen van de bezetters, alle joden uit het Nederlandse kunstleven en de journalistiek zonder pardon verwijderde. Ook in zijn functie als bijzonder hoogleraar in de Nieuwere Wijsbegeerte aan de Leidse universiteit (juli 1941) bepleitte hij het in alle consequenties doorvoeren van het nationaal-socialisme in de Nederlandse samenleving. Hoewel hij de gewenste nazificering van de Nederlandse cultuur niet bereikte, leidden zijn hervormingen wel tot een significante verbetering van de sociaal-economische positie van kunstenaars en bovenal tot een grotere betrokkenheid van de overheid bij de kunsten in de Nederlandse samenleving. Die betrokkenheid zou na de oorlog in het nieuwe cultuurbeleid worden doorgezet.

    Conflict met de NSB
    Door zijn gebrek aan ervaring op het politieke speelveld had Goedewaagen weinig grip op het DVK en kreeg de NSB steeds meer zeggenschap over de activiteiten in het departement. Talloze conflicten, met name met NSB-persleider en hoofd van de afdeling Propaganda van het DVK Ernst Voorhoeve volgden. Nadat Goedewaagen Voorhoeve de toegang tot het departement had ontzegd, schorste Mussert op zijn beurt Goedewaagen als lid van de NSB in de zomer van 1942. Toen Mussert in december 1942 benoemd werd tot Leider van het Nederlandsche Volk was Goedewaagens positie op het DVK niet meer houdbaar en was Seyss-Inquart gedwongen hem in januari 1943 eervol te ontslaan. In dezelfde maand werd hij alsnog benoemd tot hoogleraar in de Wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, waar hij zich opnieuw vestigde. In datzelfde jaar maakte hij een lezingenreis door Duitsland.
    Goedewaagen in NSB-uniform (Beeldbank NIOD no. 28686)
    Erfgoedstuk
    Vlucht naar Duitsland
    Op Dolle Dinsdag vluchtte Goedewaagen met zijn vrouw via Groningen naar Duitsland, waar hij zich in Bad Oeynhausen vestigde. In december 1944 verwierf hij een 'Forschungsauftrag' van de Duitse minister van Opvoeding en Onderwijs in Berlijn, waardoor hij verzekerd was van werk en inkomen. Hij kon in Duitsland zijn historisch onderzoek over het Humanisme, waarmee hij in Nederland al was begonnen, voortzetten. Na de Duitse overgave raakte Goedewaagen zijn onderzoeksopdracht kwijt. Met zijn vrouw werd hij geëvacueerd naar Löhne, waar hij tot mei 1946 woonde en in zijn levensonderhoud voorzag met het geven van Engelse les. In deze periode pakte hij zijn dichterschap weer op, dat hij begin jaren twintig met zijn keuze voor de wetenschap had beëindigd.

    Proces en straf
    In mei 1946 werd Goedewaagen gearresteerd door de Engelse Field Security en overgedragen aan het Bureau Nationale Veiligheid. Hij werd opgesloten in de Cellenbarakken in Scheveningen waar hij zijn proces afwachtte, dat op 1 december 1948 zou plaatsvinden voor het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag. Half december werd hij veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf en levenslange ontzetting uit het passief en actief kiesrecht en uit het recht om ambten te bekleden. Na zijn veroordeling werd hij overgeplaatst naar de Strafgevangenis in Scheveningen, waar hij, op verzoek van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, zijn autobiografie zou schrijven, Hoe ik nationaal-socialist werd en was (1949/1950).
    Na zijn vrijlating
    Op 17 april 1952 kwam hij vrij. Hij vestigde zich met zijn vrouw in Den Haag, waar hij in zijn levensonderhoud voorzag met het geven van privé- en bijlessen aan scholieren, cursussen in de filosofie en correctiewerk. Hij deed verwoede pogingen om weer een vaste betrekking te bemachtigen, maar slaagde daarin niet. Zijn reputatie als landverrader, die de Nederlandse journalistiek en het kunstleven had verkwanseld aan de nazi’s, speelden hem de gehele jaren vijftig en een groot deel van de jaren zestig parten. Hij verlegde zijn blik korte tijd naar Duitsland, maar slaagde er ook daar niet in om voet aan de grond te krijgen. Wel ontving hij een opdracht van een Duitse uitgeverij voor een boek over Nederland in een internationale landenserie, en publiceerde hij in 1956 onder het pseudoniem Theodor Meursen het boek Holland. In datzelfde jaar werd hij als leraar Klassieke Talen aangenomen op het Instituut Vermazen in Den Haag, een avondschool voor staatsexamens.
    Nieuw-rechtse idealen
    Vanaf 1956 sloot Goedewaagen zich in Duitsland aan bij achtereenvolgens het Deutsche Kulturwerk Europäischen Geistes, de Freie Akademie, de Deutsche Unitarische Religionsgemeinschaft en het Sigrid Hunke Gesellschaft. Dit waren stuk voor stuk nogal schimmige verenigingen van veelal hoogopgeleide ex-nazi’s, die in alle beslotenheid hun nationaal-socialistische idealen onder elkaar beleden, onder meer door het organiseren van congressen en de uitgave van periodieken. Goedewaagen leverde een aktieve bijdrage aan de bloei van deze verenigingen door zijn deelname aan de congressen en het publiceren van filosofisch getinte artikelen in de tijdschriften. Ook maakte hij vanaf 1968 een tijdlang deel uit van het bestuur van de Freie Akademie. Als 'Mitglied des Geistigen Rates' was hij één van de initiatiefnemers van de in 1970 opgerichte Unitarische Akademie, een wetenschappelijke afdeling van de Deutsche Unitarische Religionsgemeinschaft. Hij wist in deze tijd nog eenmaal een filosofische publicatie (Hegel und der Pantheismus (1969)) te verkrijgen in het prestigieuze blad van de Internationale Hegel-Vereinigung, Hegel-Studien. Kort daarna werd Goedewaagen getroffen door spierdystrofie en moest hij zijn activiteiten in Duitsland staken.
    Goedewaagen (midden voor) bij een bijeenkomst van de Freie Akademie in Burg Ludwigstein 1964 (foto privébezit familie Goedewaagen).
    Erfgoedstuk
    Ondanks zijn voortschrijdende ziekte bleef Goedewaagen actief, als filosoof en als nationaal-socialist. Hij gaf privélessen, schreef aan zijn levenswerk Trilogie des Geistes (een vernieuwde uitwerking van Summa contra Metaphysicos) en publiceerde recensies en artikelen in het blad van de Stichting Geschiedkundig Genootschap De Wende, opgericht door oud-Waffen SS-vrijwilliger en actief lid van de Nederlandse Volksunie Teunis Schaap. Hij droeg tevens een deel van zijn privé-archief over aan De Wende. Kort voor de publicatie in Duitsland van het derde deel van Trilogie des Geistes, Aufruf der Religion, overleed hij op 4 januari 1980 in Den Haag op 84-jarige leeftijd. Hoewel hij tot de kopstukken van het nazi-bestuur in Nederland had behoord, was hij in die tijd al vrijwel in vergetelheid geraakt.
    Literatuur en verwante collecties
    Voor vervolgonderzoek raadplege men de volgende archieven en literatuur.
    Literatuur
    Verwante collecties
    Inventaris
    aanvraaginstructie
    Archiefstukken uit dit archief kunnen in de studiezaal van het NIOD worden aangevraagd
    onder vermelding van: archief 858, inv.no. ...
    Het inventarisnummer is vermeld in numeriek oplopende volgorde,
    links naast de beschrijving van de stukken

    Kenmerken

    Datering:
    1915-1980
    over het archief:
    Dr. Tobie Goedewaagen werd geboren te Amsterdam op 15 maart 1895 en was filosoof, politicus en leraar Klassieke Talen. Hij was één van de weinige intellectuelen binnen de NSB en bekleedde al snel tal van leidinggevende posities in pers- en onderwijszaken. Hij werd door Mussert benoemd tot Hoofd van de afdeling Perszaken, Persleider, Hoofd van de afdeling Hooger Onderwijs en Gemachtigde in Bijzondere Dienst. Als voorzitter van de Raad van Voorlichting der Nederlandsche Pers was hij vanaf juni 1940 actief betrokken bij de gelijkschakeling van de Nederlandse pers en omroepen.

    De meeste invloed had Goedewaagen echter toen hij als secretaris-generaal van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten de hoogst verantwoordelijke was voor de ombuiging van de Nederlandse kunst en cultuur (pers, radio, film, letteren, theater en muziek, beeldende kunsten en architectuur) in nationaal-socialistische richting.

    Hij overleed in Den Haag op 4 januari 1980.
    Openbaarheid:
    Deze stukken zijn beperkt openbaar. Zij zijn slechts raadpleegbaar na verkregen schriftelijke toestemming van de directeur van het NIOD. Onderzoekers kunnen zich daartoe schriftelijk wenden tot de directeur van het NIOD.
    Omvang:
    0,8 meter (53 inventarisnummers)