3539 Kleine Lodijkpolder, 1850-1939 ( Zeeuws Archief )
3539
Kleine Lodijkpolder, 1850-1939
Inleiding
De Kleine Lodijkpolder heeft een oppervlakte van circa 11 hectare en behoort tot het afwateringsgebied Cadzand. De polder lag in de voormalige gemeente Oostburg, begrensd door de Groote Bladelingspolder, de Groote Lodijkpolder en de Olieslagerspolder. Met ingang van 1 januari 1942 werd de polder opgenomen in het Waterschap Het Vrije van Sluis en maakte daarin deel uit van het district Groede.
In 1556 werd aan de zuidoostzijde van het eiland Cadzand de Loodijkpolder ingepolderd door Nic. van Remerswale, heer van Lodijc. Lodijke is een verdwenen dorp, ambacht en parochie ten westen van de voormalige stad Reimerswaal in het verdronken land van Zuid-Beveland. Men vermoedt dat de Kleine Lodijkpolder is ontstaan als een gedeeltelijk bedijking na een overstroming van de Loodijkpolder. Het niet overstroomde deel van de polder zou dan de tegenwoordige Groote Loodijkpolder zijn. In 1634 werd de Kleine Lodijkpolder ingepolderd, om in 1652/1653 weer te overstromen. Van der Aa geeft overigens als datum van bedijking het jaar 1700. Hij vermeldt ook dat vanaf de indijking de polder tot de familie Van Cruyningen behoort en dat het ook wel het Van-Cruyningens-poldertje wordt genoemd.
Na de herdijking (vermoedelijk 1687) moest deze polder tijdens de stormvloed van 2 januari 1767 weer aan aan de zee worden prijsgegeven. Op grond van het octrooi van 1 mei 1767 werd de polder opnieuw bedijkt door de eigenaren Pieter Hennequin en Antheunis Herny.
In 1845 vermeldt Van der Aa dat de Kleine Lodijkpolder slechts één eigenaar had en dat deze de polder bestuurde. Dit aantal was in 1870 opgelopen tot vier. Uit de correspondentie blijkt dat de polderzaken in 1870 werden geregeld door beheerder I.C. Hennequin, tevens een van de eigenaren van de polder. Op 9 september 1870 kreeg de polder een aanschrijving van Gedeputeerde Staten dat de polder niet in het bezit was van een bestuur. De polder werd verplicht alle eigenaren bijeen te roepen in een vergadering waarin de hoeveelheid hectaren moest worden bepaald die een eigenaar minimaal moest bezitten om stemgerechtigd te kunnen zijn. In diezelfde vergadering zouden een dijkgraaf, gezworenen en een ontvanger-griffier worden benoemd. A. Risseeuw werd tot dijkgraaf benoemd, J.F. Hennequin tot ontvanger-griffier (inv.nr 2, 9-9-1870, inv.nr 1).
In 1891 werd in een schrijven door het polderbestuur aan Gedeputeerde Staten van Zeeland verzocht om de stembevoegdheid voor ingelanden van de polder te bepalen op 1 hectare. Aangezien door het overlijden van één van de eigenaren, de weduwe Abr. Risseeuw, haar eigendom werd geëerfd door twee nieuwe eigenaren, waren de andere eigenaren bang voor een te grote versnippering van de gronden. Men had geen zin in eigenaren die maar een paar aren grond bezaten en evenveel stemrecht zouden verkrijgen als de eigenaren met meer eigendom. Het verzoek werd door Gedeputeerde Staten afgewezen (inv.nr 2, 10/13-2-1891).
Van der Aa vermeldt in 1846 dat het overtollige water werd afgewaterd in de Watering van Cadzand en wel in de Groote-Bladelingspolder.
laatste wijziging 01-02-2022
26 beschreven archiefstukken
Inventaris
laatste wijziging 01-02-2022
26 beschreven archiefstukken
Kenmerken
Datering:
1850-1939
Andere namen:
Polder Kleine Lodijk
Regio:
West Zeeuws-Vlaanderen
Openbaarheid:
Geen beperkingen
Toegankelijk:
Inventaris
Jaar bewerking:
2002
Titel publicatie:
M.J. Louisse, ‘Inventaris van het archief van de Kleine Lodijkpolder, 1850-1939’, in: ‘[Gebundelde inventarissen van de archieven van de polders en waterschappen van het voormalige Waterschap Het Vrije van Sluis 1518-1977]’ (Terneuzen : Waterschap Zeeuws-Vlaanderen, 2005)
Inzage:
Studiezaal, in origineel
Raadpleegvestiging:
Terneuzen, Kennedylaan
Collectie:
Waterschap Scheldestromen
Categorie:
laatste wijziging 01-02-2022
26 beschreven archiefstukken