22 Cornelis Handrick Jans die welcke verclaerde over te geven aen de heer Mighiel Antoni de Jeger o.a. seckere streepe lant, soo als de selve tegenswoordigh met paeltiens is afgeteeckent ofte wel met een grip is afgegraven met het voorhooft deaer aen gehoorende ,dat al reets ten deele is bepoot ende om noch verder te mogen bepooten. Met de gerechtigheijt van beijde de grave om die te mogen onderhouden, int grave in de diepte van ses voet ende de ses voet breet. Welcke grave oock gehoore aen de voorschreven cooper ontrent de drie en dartigh roede ofte etc. Binnen deser vrijheijt Sint Oedenrode bij de Sluijs. Item noch een stuck teullanr groot een half lopens ofte etc. binnen deser voorschreven vrijheijt ter plaetse opden Bergh. Neffens erffve de eene seijde ende eene eijnde den heere cooper, de ander sijde meester Johannis Berincx, de andere ijnde eene meswegh. Hem vercoopere bij versterf van sijne ouders erffelijck aengecomen. Verder nog vermelding van: Hendrik Cornelisse sijne meerderjarige soon. Den vercooper heeft tot laste van sijn selve gehouden den uijtganck wegens de huijsinge die tegenwoordigh nogh int afgepaelt ofte wel afgegrave lant is staende, sonder dat den heere cooper daer mede sal werde belast nu ofte ten ewige dage.

117 'Alsoe seeckere questie, differentie ende geschiellen was opgeresen tusschen de erffgenamen van wijlen Henrick Jan Claes ende Margriet sijnder huijsvrouwen ende de erffgenamen van Marten Peter Daendels ter eenre, ende Willem Bartholomeus ter andere syden, noipende seeckere erffenis genoempt den Hage, waer omme de voorschreven parthyen ten wedersijden lange ende breet hadde processe gesustineert'. Er is een accoord gesloten. Het goed genoemd den Hagen zal blijven aan de erfgenamen van Marten Peter Daendels.
Getuigen: Marten Donckers, Gisbert Jan Aelerts en Jan Sijmons

235 Voor de stadhouder en Cornelis van der Hagen en Aart Goorts, schepenen van Vechel verschenen Michiel de Gunster en Antonij Spierincx, 'chirurgijns deser plaatse', die op bevel van de hoogschout 'gevisiteert en ondersogt hebbend doode lighaam van Jan Antonij van Roij in de wandeling genaamt Snaers, verklaeren daar aan gevonden te hebben eene wonde ontrent twee vingeren breet onder het slincker mammeken ofte tepelken, penetrerende tot in de caviteijt van de thorax, door het pericordium, regt door het punct vant hert, van eene zeijde in en van de andere zeijde wederom uijtgaande, het gene zij comparanten oordeelen den aflijvige de doot te hebben aangedaan en veroorsaackt.' Getuigen: J. Boor en C. van der Hagen en Aert Gorts, schepenen.

11 Willem Willem Raijmakers den oude en Tomas Willem Raijmakers beijde inwoondere alhier, die welke ter instantie van Dirk Geerit Dielisse verclaert dat sij deponente in geselschap van de heer van Aalst, die alhier bij de deponente quam om sijne goederen te besien daar der requirant op woonde, gelegen op Espendonk. Dat terwijle de deponente met voorschreven heere van Aalst op den acker quaeme o.a. Joost van de Laak bij de deponente en heer Aalst is gecomen, en vervolgens wijt en breet met de selven wegens den requirant hebben gesprooken, dat wijder Joost van de Laak seijde tegen de heer van Aalst jaagt den schelm van u goet af ( denoterende daer mede den requirant) en geeff het goet liever om gots wil, want hij deugt niet, want hij laat niet leggen dan heet ijser en meulensteen.