62 Aart Johannes Ploegmakers, inwoner alhier verklaart ter instantie van Jan de Gester, dat hij op verzoek van de weduwe Hendrik Giele Vos, wonend alhier, in het voorjaar van 1802 en wel kort nadat het huis en de landerijen genaamd Scherpenoort door genoemde weduwe waren getransporteerd aan Johannes van de Camp, inwoner alhier naar de weduwe van Geert Hendrik Vos, mede wonend alhier is gegaan, die het huis en de landerijen huurde. Hij wilde met haar namens de weduwe van Hendrik Giele Vos een akkoord sluiten, namelijk dat zij het huis en de landerijen zou ontruimen, zodat de koper Johannes van de Camp het zou kunnen betrekken. Hij is naar de weduwe van Geert Hendrik Vos gegaan en met haar naar het huis van de weduwe van Jan van Valkenburg gegaan, waar ook de weduwe van Hendrik Giele Vos aanwezig was. Ze zijn meteen gaan onderhandelen en zijn in aanwezigheid van hem, de weduwe van Jan van Valkenburg en haar dochter Petronella van Valkenburg tot een finaal akkoord gekomen. Ze kwamen overeen dat de weduwe van Geert Hendrik Vos het huis en de landerijen onmiddellijk zou verlaten in ruil voor kwijtschelding van de achterstallige huurpenningen uitgezonderd een half jaar huur, zijnde 99 gulden en 10 stuivers, te betalen in termijnen. Als het bedrag niet voor het overlijden van de weduwe van Hendrik Giele Vos betaald zou zijn, zou het bedrag of het restant verdeeld mogen worden tussen de huurster en de dochter van de weduwe van Hendrik Giele Vos, genaamd Christina gehuwd met Johannes van de Camp. De weduwe van Hendrik Giele Vos heeft gezegd dat zij de huurster zou voorzien van voldoende huisraad. Francis van Valkenburg bracht naar voren dat zij dat niet kon doen omdat zij in vruchtgebruik had en zij haar kinderen niet mocht benadelen. Ze antwoordde dat ze in het huis alleen nog maar een oude opgelapte koperen ketel had en dat de balkhouten van de huurster waren.