216 N. de Leeuw schout, G: Blanckert, G: Delissen, D:v:Cribbe, J. v. Bommel, Willem Wouters, Gerrart vanden Heuvel en Ariaen Romeijn, schepenen in Lith, verclaren bij dese voorde waerheijt opden eedt int aenvangen onses ampten gepresteert, dat de landerijen onder de voors heerlijcheijt (bestaende binnen lande in ontrent 800 mergen) in dit seijsoen van tegenwoordige jaer 1698 sijn geinundeert ende t gewas daervan verdroncken, so hoij als besaijde landen, oock dat 't selve saijsoen door toedoen van ingesetenen was eene ringkaa geslagen, om onse hoogste landerijen die besaijt waren te salveren, dat niet tegenstaende t water door den Empelsen dijck tegens de voors ka aencomende, buijten, en de quel van binnen, soo door de kaa, uijt de gront, als door de maesdijck en regen, het besaijt lant heeft overstroomt, ende is verdroncken, tgene corts voor den oogst nog wat was lijckende, om daer iets van te verwagten, sodanig dat van dese somer geen vrugten of voeder is connen werden gewonnen, ja selfs dat de lieden, onder water hadde gemaeijt, uijtgevloot en op hullekens gebroght niet hebben connen droog crijge, en de uijtterweerden sijnde weijlanden hebben van dit saijsoen driemael onder water geweest, datmen de melckoeijen en vetweijdende beesten telckens heeft moeten vlugte, op extraordinaris costen, op heijen en andere quartieren, so dat alredeveel vee van armoede gestorven sijn, oock dat het leste water de wortel van t gras heeft verrot, datmen niet heeft connen sien als de kaalen gront, dat niet anders te gemoet is te sien, als dat het nog overige vee, voort van honger, ongansheijt en armoede moeten sterven, de hooven en huijsplaetsen bestaende in ontrent 36 mergen, die soude connen gebruijckt hebben geworden, sijn soo door de quelling en watersugt vrugteloos geworden voor dit saijsoen, ja selfs de fruijtboomen, datmen daer niet van heeft connen genot hebben.