Betreft kaaskoper uit Beets, die te weinig geld terug zou hebben ontvangen van een geldwisselaar te Amsterdam.
Op verzoek van Cornelis Kramer, kaaskoper te Beets (zie: Kramer, Kornelis Klaasz?!), attesteren Pieter Doetsz (zie: Werf, Pieter Doedes [handtekening]), Klaas Fransz d'Boer (zie: Boer, de, Klaas Fransz) en Pieter Mooyert (zie: Mooiert, Pieter Pieters??!), allen mede kaaskopers te Beets, ‘dat sij deposanten in de maand juli 1712, sonder in den presysen dag gehouden te willen sijn, ontr[en]t des voormidd[ag]s ten 10 uuren, sijn geweest in d'herberg 't Wapen van Medenblik op den Dam tot Amster[dam], daar Cornelis Kramer voorsz[eyt] aan eenen Samuel Levi, jode, overgaff een sakje sestalve, met bijvoeging: “Dit sakje hebbe ik voorleden week weg[ens] wisseling van d' rok [?] van u e[dele] soo ontfangen en daarin tekort bevonden vijv worp à 27 1/2 stu[uyvers] 't worp, u e[dele] gelieve dat selfs eens nader te oversien.” Dat hij Samuel Levi 't gemelde sakje na hem heeft genomen, overgesien, en soodanig tekort bevonden bevond[en]’ (er staat 2 x bevonden), ‘in sijn rok gestoken, en met hem heeft genomen sonder datselve aan Korn[eli]s Kramer weder te geven, veel minder 't geen in 't selve tekort was bevonden.

Gevende sij deposanten redenen van wetens[chap], dat hij Samuel Leve [sic] - voor hij 't sakje gelt natelde - hem seer misnoegt hielde, seggende dat het doen wèl getelt was, en hij dat wel wiste, ende 't selve getelt hebbende en tekort bevindende, hem alsnog over 't kort misnoegt houdende, 't selve sakje met gelt in sijn eygen rok heeft gestoken, en wij deposanten alle hebben gesien, dat hij Samuel Leve daarmede heenging, en dat niet restitueerde.
Alle 't voors[eyde] in de deposantens presentie voorgev[allen] sijnde, verklaarden se te hebben gehoort en gesien dienvolgens te wesen volkomen waarh[ey]t, die se bereyt sijn desnoods en v[er]sogt sijnde met eede te v[er]sterken;
Aldus gedaan en gepass[eer]t ter Beets ter presentie van Jacob ... en Jan Klaasz, getuygen van gelove met mij hiertoe v[er]sogt, die desen nevens d' compar[anten] en mie not[ari]s te dage voors[eyt] heeft geondert[ekent].’
(De niet geheel ingevulde getuige ondertekent wel, met: Jacob Janse Beets. Zie: Beets, Jakob Jans.)
P.S. 1: Een Zest'half was een populaire benaming voor de in de 18e eeuw veelvuldig circulerende ruiterschellingen uit ca. 1690, waarvan de koers in 1692 op 5 1/2 stuiver verlaagd was. Bron: De Nederlandse Munten / Dr. H. Enno van Gelder. (Bibliotheek: 118 E 32).
P.S. 2: Een worp in de zin zoals hier gebruikt, was een bepaald aantal van iets, speciaal van munten, bij het regelmatig toetellen daarvan (WNT). In dit geval gaat het om worpen van elk 27 1/2 stuiver (1 gulden, 7 stuivers en 6 penningen, ƒ 1,375), d.w.z. ter waarde van 3 der genoemde zesthalven plus 1 stuiver!