Comparanten:
- Dirck Meynszn., ter ene zijde, en
- Clemens van Vanevelt, ter andere zijde.
Zij zijn overeengekomen dat de koop van een huis c.a. (akte 150) zal vervallen en wordt bij deze geannuleerd. De betaling van 356 gulden van 05-04-1616 zal betaald blijven. Dirck Meynszn. zal van deze betaling aan Clemens van Vanevelt in mei 1617 270 carolus gulden betalen voor zover het huis in het geheel wordt verkocht, of contante penningen, te betalen voor mei 1617. Dirck Meynszn. zal gehouden zijn deze 270 carolus gulden bij betaling van deze contante penningen aan Clemens van Vanevelt te betalen.
Voor deze betaling stelt Jkhr. Walraven van Waerdenburg zich bij deze borg voor Dirck Meynszn.
Clemens van Vanevelt heeft vanwege de kwijtschelding van de voornoemde koop, aan Dirck Meynszn. kwijtgescholden hetgeen die betaling volgens de voornoemde kwitantie meer aan hem is betaald dan de voornoemde 270 gulden.
Ook is overeengekomen dat de vervallen en lopende huishuur, evenals andere voordelen van het huis en wat daarbij hoort, zal komen tot profijt van Dirck Meynszn.
Er is nog afgesproken dat, wanneer door Meynszn. het huis voor meer wordt verkocht dan 1.650 gulden, het surplus dan door Meynszn. voor de helft aan Van Vanevelt zal worden overhandigd.
Niettemin blijft Jkhr. Walraven van Waerdenburg onverkort op zijn rechten staan met betrekking tot de kooppenningen van het voornoemde huis die hem door Dirck Meynsz. daarvoor beloofd zijn, en tot hij van de voornoemde borgtocht voor Meynszn. zal zijn bevrijd.
Ook zijn berekend, gekwiteerd en ingetrokken bepaalde 123 gulden en 10 stuivers, die Meynszn. van Van Vanevelt nog tegoed heeft voortspruitend uit andere handelingen. Zodanig dat zij nu beiden met elkaar ten aanzien van deze handelingen alles zuiver hebben afgehandeld.
Maar los daarvan blijven staan de obligaties die door deze partijen op de borgtocht van de Oost Indische Reyse aangegaan zijn.
(N.B. C. van Vanevelt tekent met: Ridder van de Grave Jesu Christi.)