89 1482 februari 18
"Die gegeven is in den jair ons Herren duisent vierhondertt twe ende tachtentich des maenendags nae den sontag Esto Mihi"

Johan van Alpheim, ridder, heer van Hoenpell (Hönnepel), verklaart, dat zijn voorvader Henrik, heer van Alpen, het kasteel, de stad en de heerlijkheid van Alphem (alpen) voorheen verpand had aan heer Goedart van Honepell, ridder, en dat vervolgens Arnt van Alpheim, ridder, zoon van Henrick, de verpanding wile inlossen bij Gumprecht, erfvoogd te Keulen, hetgeen de laatste weigerde. Johan verklaart verder, dat hij niet in staat is geweest zich in het bezit van het kasteel, de stad en de heerlijkheid van Alpen te stellen en draagt daarom zijn aanspraken over aan Derick van Bronckhorst en van Batenburg, de oudste zzon van zijn dochter.
Medebezegelaars: Otto van Hetterscheyt, Evert van Raide, leenmannen.

88 1479 augustus 31
"Gegeven in den jair ons Hern duisent vierhondert negen indt seventich up den dinxdaeg nae sinte Johanstag Baptiste decollationis"

Reijner Taverlaeck, rechter te Millingen in de Hetter namens Johan, hertog van Kleef en graaf van Mark, en de schepenen te Millingen verklaren, dat Jacob van Bronckhorst, heer te Batenburg en Anholt heeft overgedragen aan Bernt van Hoen, rechter te Honepell (Hönnepel), procurator van Johan van Alpen, ridder, heer te Honepell, 12 en en half overlandse rijnse pachtgulden ten laste van het goed bij den schaippvelde, het goed in de buurscahp Velingen (Vehlingen) onder Millingen bij de kerk gelegen. Voorts hecht hij zijn goedkeuring aan de overdracht door zijn moeder Agnes van Wisch van de rente van 43 pachtgulden en 8 kromstaarten ten laste van het goed die Bellenhorst, het goed Yesselberg (Isselberg), het goed ingen Holtpasch, gelegen in de buurschap Heelden en het goed bij den schaepvelde.

87 1479 mei 4
"Gegeven in den jair ons Heren duysent vierhondert negen ind sevenzich up den dinxdaighe nae den heiligen sonnendag Jubilate"

Reiner Daverlaek, rechter te Millingen in de Hetter namens Johan, hertog van Kleef en graaf van Mark, en de schepenen te Millingen verklaren, dat Bernt van Hoen, rechter te Hoenepell (Hönnepel) , als procurator van Johan van Alpen, rider, heer te Honepell (Hönnepel) gerechtelijk beslag heeft laten leggen op alle goederen en renten die Gijsbert van Bronckhorst, heer te Batenburg en Anholt en Agnes van Wisch, zijn echtgenote, hebben onder de schepenbank van Millingen. Voorts verklaren zij, dat Bernt aan Agnes, weduwe van Gijsbert, het besproken goed heeft overgedragen, met uitzondering van de renten van 43 pachtgulden en 8 kromstaarten ten laste van het goed die Beilenhorst, het goed Ysselberg (Isselberg), het goed in gen Holtpasch, gelegen in de buurtschap Heelden en het goed bij den schaypvelde. Voorts verklaren zij, dat vrouwe Agnes, met Johan van Holthusen, haar voogd heeft overgedragen aan Bernt en Johan de renten van 43 pachtgulden en 8 kromstaarten uit genoemde goederen. Agnes belooft dat haar zoon Jacob, wanneer hij weer in het land is, afstand zal doen van de genoemde renten.

86 1474 maart 2
"Gegeven in den jair onss Hern duisent vierhondert vier ind seventzich up den guedesdaeg neist den sonnentag Invocavit"

Derik van Bronckhorst envan Batenburg verklaart dat Johan van Alpen, ridder, heer te Hoenpell (Hönneprl), hem 250 overlandse rijnse gulden heeft geleend waarvan hij 150 gulden heeft uitgekeerd aan Mattheus van Graestorp wegens een schuld van Elbert van Alpen, zijn schoonvader, aan genoemde Mattheus na overlijden van Ludolf van Graestorp. De andere 100 gulden heeft hij aan Johan van der Horst uitgekeerd. Hij zal voor deze schuld een rente van 15 gulden betalen ten laste van zijn hof op Hellenwardt buiten de dijk.
Medebezegelaars: Herman van Apeldorn, Raeb van Thoeven.