6 Rudolph van Sonsbeeck en Evert Jan Eekhout, schepenen van Zwolle, verklaren, dat Egbertus Broekhaar en Aaltje Braakmans, zijn vrouw, wegens een schuld van 300 gulden aan Bartholomeus van Megen, rentmeester van de Emmanuelshuysen, een jaarrente van 9 ggl. toegezegd hebben met als onderpand hun huis op de hoek van de Luttekestraat en Papendwarsstraat.
Ms.: Origineel.
De uithangende zegels van Rudolph van Sonsbeeck en Evert Jan Eekhout, schepenen van Zwolle, zijn zwaar beschadigd.
Inv. nr. 29. Ch.coll. 779.05.

5 Egbert Scriverius en Rhijnvis Feith, schepenen van Zwolle, verklaren, dat Nicolaas van Hattum en Borchard Joan van Hattum als gevolmachtigden van Ewald van Klaist, overste, en Sophia van Doetinchem, zijn vrouw, Benedictus van Doetinchem, luitenant, Clemens August van Doetinchem, scholaster, en Antonetta van Doetinchem, vrouw van Jorry, ritmeester te Paderdorn, als erfgenamen van Johan Engelbert van Doetinchem, commandant van Ritberg, aan het Emanuel van Twenhuisen-armenhuis 2 koescharen bij of in Schellingerhoek verkocht hebben
Hs.: Origineel.
Bekr.:Met het zeer beschadigde uithangende zegel van Egbert Scriverius en het uithangende zegel van Rhijnvis Feith, schepenen van Zwolle, in groene was.
Inv.nr. 28a, Ch.coll. 767.02.

4 Burgemeesteren, schepenen en raad van Oldensel verklaren, dat Dr. Henr. Andr. ten Brook schuldig is aan het Twenhuisense Armenhuis te Zwolle 400 Caroli gulden met als onderpand een stuk land, genaamd de Steenen Kruiskamp, afkomstig van wijlen koster Lambert en in de vrijheid van Oldensel gelegen.
Ms.: Origineel.
Met het uithangende stadszegel van Oldenzaal, gevat in een houten doosje, in rode was; de uithangende zegels van J.E. van Bentheim, secretaris van Oldenzaal, geval in een houten doosje, in groene was en het opgedrukte zegel van Hendrik Andries ten Brook in rode was, zijn zwaar beschadigd.
Inv.nr. 28, Ch.coll. 701.06.

3 Johan van den Marssche en Cornelis van Twenhuysen, doctor, maken een testamentaire dispositie ten aanzien van de goederen, die hun tot fundatie en onderhoud van een armenhuis door wijlen Anna van Haerst, weduwe van Emmanuel van Twenhuysen, zijn vermaakt, waarbij zij als hun opvolgers en erfgenamen benoemen joncker Herman Kockman en Henrick van Twenhuysen en wel met dezelfde plichten en bevoegdheden als in het testament van Anna van Haerst vermeld staan, met de bepaling, dat bij voortijdig overlijden van Henrick van Twenhuysen, Wilhelm van Twenhuisen of diens zoon Emmanuel van Twenhuizen zijn plaats zal innemen, hetgeen ook zal geschieden, wanneer Henrick of Wilhelm, broers van Cornelis, zouden sterven zonder een testament nagelaten te hebben, terwijl bovendien Cornelis van Twenhuisen uit eigen middelen 300 Caroli gulden aan het armenhuis vermaakt, hetgeen belegd moet worden en waarvan de rente jaarlijks op Cornelis' sterfdag over de armen verdeeld moet worden.
Ms.: Origineel.
Met de uithangende zegels van Peter van Putten en Wilhelm Royer, schepenen van Zwolle, in groene was.
Inv. nr. 3, Ch.coll. 656.05.