Uw zoekacties: Limburgsche verhalen : De tamboer van Geulhem (2/2)

Artikelen ( Heemkundevereniging Houthem-St.Gerlach )

beacon
 
 
Artikel
Limburgsche verhalen : De tamboer van Geulhem (2/2)
Datering:
1930
Titel:
Limburgsche verhalen : De tamboer van Geulhem (2/2)
Auteur:
Th. D. [Theodoor Dorren]
Titel tijdschrift:
De Nedermaas
Afleveringsnummer:
De Nedermaas, 7 (1929/30) nr. 4 (nov.), p. 44-47
Samenvatting:
VERVOLG 2/2

Onderstaande INTEGRALE tekst is niet 100% betrouwbaar

De trom werd met een beugel aan den bandelier bevestigd, de stokken voorzichtig door de hand geschoven tot de vereischte balans was verkregen; de tamboer scheen grooter te worden, zijn gestalte rees kaarsrecht en het oog werd vervaarlijk van schittering. Hij maakte front naar het zuiden met een militair salut.

— „Daar ligt Parijs, daar rust mijn keizer" — en na een poos stilte — „in veertig ben ik te voet naar Parijs gegaan, toen ze den keizer in 'en nieuw graf van marmer hebben gelegd en ben weer te voet terug gekomen". De man haalde diep adem, iets als een snik of een zucht, en toen met vaste stem aankondigend: de slag van Waterloo.

Kan U zich een muzikale schildering, het relaas van een krijgsépisode uitgevoerd op een trom, denken? Het was iets indrukwekkends,

Tekst
Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

Het moge ongelooflijk schijnen, ik verklaar zoo onder den invloed van het maatgeluid te zijn gekomen, dat ik geheel de scène zich als voor mijn oog zag ontrollen, ook zonder de korte toelichting an den tamboer. Daar was een kunstenaar aan het woord; ik zag dingen gebeuren, die zich geleidelijk en helder voor mijn oog ontrolden als waren ze in gloeiende verzen of vloeiende proza geschreven.

Eerst de gecadenseerde slag waarmee de tamboer zijn spel inzette, de regelmatige stap van de aanrukkende legers, nu en dan beheerscht door een fransch marschtempo, afgewisseld door een pruisische marsch, zwaarder en anders van factuur. Ongemerkt had hij een klein fluitje in den mond genomen en gaf met een paar toonen de engelsche pijpers aan. Dan volgt een zwaar gedreun in drie tempo's, hetwelk de cavalerie in gestrekten draf aan ons voorbijvoert.
Samenvatting2:
Plotseling valt het geschutgebulder in, eerst eenige kartetsknallen, dan de zware artillerie met een kracht van slagen dat ik elk oogenblik vrees de trom uit elkaar te zien barsten. De kanonschoten worden gedistanceerd en sterven weg. Nu ratelen de salvo's uit de musketloopen, waartusschen het geknal der mortieren en houwitsers door slagen op den rand en op den zijwand voorgesteld. Men hoort de ruiterij chargeeren, een batterij wordt tot zwijgen gebracht. Weer trekken regimenten voetvolk voorbij, nog een enkel kanonschot, de troep verwijdert zich tot het geroffel voortdurend minder wordt en in een smorzando wegsterft. Zijn keizer heeft den slag verloren.

Met gespannen aandacht hebben wij de schildering van het gevecht gevolgd. Onze geestdrift vermeerdert nog bij het aanschouwen van den tamboer, die als in extase in de verte blikt als zag hij gebeuren wat hij op zijn trommel vertolkt. Zijn gelaatstrekken werden in het doorleefde strijdgewoel hard als staal, zijn cyclopen-oog schittert met onheimelijken glans als van een fakir in geestvervoering. Het laatste geluid is weggestorven, dan komt de ontspanning.

Met een weemoedigen blik gespt hij het instrument los en werpt het over den schouder. „Kom jongens, we gaan naar huis".

— ,,Mag ik de trom dragen, tamboer?"
— ,,Si, si, mon brave" klonk het antwoord. Zijn geest was nog in het keizerlijke leger, want zijn blik, anders zoo scherp, leek wezenloos.

Wij jongens droegen om beurten de dierbare trom naar beneden en stapten achter den tamboer de spelonk binnen, we reikten hem bedeesd de hand, hetgeen hij niet wilde zien. Gebogen ging hij weer bij den haard zitten.
Samenvatting3:
Om beleefd te zijn zeiden we, goeden avond, vrouw tamboer! tot de oude vrouw die ons daar straks „jong hièère" had betiteld. Onze goed gemeende afscheidsgroet scheen een beleediging voor haar te zijn.

— „leg bin gein vrouw tamboer, ieg bin vrouw Kupersch, schnoetsnaze dao der zeet!"
Van „jong hièère" waren we tot „schoetsnaze" gedegradeerd en met eenigen begrijpelijken haast stoven we de hut uit en de helling er voor af, in angst voor de afschuwelijke heks die met haar kruk dreigend in het deurgat verscheen.

Hoe de burgerlijke verhoudingen tusschen den tamboer en de oude heks waren, heb ik nooit kunnen achterhalen.

Het is zestig jaren geleden; de tamboer is niet meer, de rotswoningen zijn verdwenen, de „Oude Nobele Schutterij der Stad ende Vrijheijt Valckenborgh" is van het kranig corps van destijds ingeschrompeld tot een mummie, en de schnoetsnaas is een zeventiger, die met dit schetsje een oogenblik terugleefde in de zalige jongensjaren.
Geografische namen: