Uw zoekacties: Het boerenleven in Houthem rond de Tweede Wereldoorlog (1/2)
Artikelen ( Heemkundevereniging Houthem-St.Gerlach )
beacon
 
 
Artikel
Het boerenleven in Houthem rond de Tweede Wereldoorlog (1/2)
Datering:
2006
Titel:
Het boerenleven in Houthem rond de Tweede Wereldoorlog (1/2)
Auteur:
Ger Sleijpen
Titel tijdschrift:
't Sjtegelke
Afleveringsnummer:
't Sjtegelke, jrg. 13, nr. 1, juni 2006, p. 1-12
Samenvatting:
Inleiding
Houthem was vroeger een dorp waarin het beroep landbouwer of boer veel voorkwam. Op een kaart van de Gemeente Houthem uit 1868 was Houthem bijna 889 bunder (= ca. 800 ha.) groot. (1)
Slechts 5 ha. was toen bebouwd, terwijl voor de landbouw ruim 650 ha. beschikbaar was. Houthem werd terecht als een agrarische gemeente getypeerd.
Bij de landbouwtelling van 1930 gaven 61 personen aan dat ze eigenaar waren van landbouwgrond en 80 waren toen pachter. Ruim 44% van de bevolking leefde van de landbouw.
Het grondgebied van Houthem was voor de oorlog groter dan op dit moment (de Houthemmerberg - een gedeelte van het huidige Vilt - behoorde toen nog tot de gemeente Houthem). In 1940 is het aantal ha. dat gebruikt werd door de landbouw gedaald tot iets minder dan 580 ha. [Opm. Fons Heijnens. Klopt niet, moet zijn: 294 ha.].Er graasden toen nog ca. 600 runderen op de weilanden in Houthem. Dat aantal is geleidelijk afgenomen.
Een tweetal jaren geleden zijn ook de laatste zwart-wit bonte melkkoeien van landbouwer Jef Moobers, die op een weiland ten noorden van de spoorweg graasden, verdwenen.
Het doembeeld geschetst in nummer 1 van Dagblad de Limburger (d.d. april 2004) nl. “Weiland zonder koeien”, is dus in Houthem al werkelijkheid geworden. Het omvormen van vele ha. weiland tot natuurontwikkelingspark Ingendael door Stichting het Limburgs Landschap heeft daar in belangrijke mate toe bijgedragen. Sinds enige jaren grazen daar Galloways, een Schots runderenras dat overigens veel lijkt op de oerrunderen die hier ooit graasden.

Gesprek met Pierre Jongen en Jef Moobers
Pierre Jongen (1929) opgegroeid in Hoeve de Bol aan de Vauwerstraat en Jef Moobers 2 (1936), woonachtig in een van de oudste hoeven van Houthem, hebben die tijd meegemaakt. Zij beschrijven het boerenleven van na de oorlog met veel nostalgie en ook wel met enige weemoed.
Samenvatting2:
Het boerenberoep leerden ze van hun ouders en op de landbouwschool, die na de lagere school doorlopen werd. Met beiden maak ik een soort denkbeeldige wandeling door het Houthem van toen. Maar voordat de wandeling begint, eerst een beschrijving van het boerenbedrijf en de bijbehorende werkzaamheden zelf.


Jef Moobers en Pierre Jongen (foto Pierre Jongen)

De dagindeling
De eerste werkzaamheden op de boerderij vingen al vroeg aan. Om 6.00 uur werd begonnen met de werkzaamheden en om 8.00 uur werd ontbeten. Het ontbijt bestond meestal uit spek en ei en de onafscheidelijke koffie. Vervolgens werd gewerkt tot 12.00 uur en op dat tijdstip werd de warme maaltijd (“de noon”) gegeten. ‘s Middags om 16.00 uur werd koffie en brood op het land gebracht en ‘s avonds om ca. 19.00 uur werd nog een lichte maaltijd genuttigd, zoals havermoutpap, rijstepap of beschuit in warme melk. Iedere avond werd voordat men naar bed ging de rozenkrans gebeden. Tegen 22.00 uur ging men naar bed.
Veel boerderijen hadden een “gooi kamer”, deze werd alleen op zon- en feestdagen gebruikt. Het dagelijkse leven speelde zich af in de (grote) keuken rond het met “sjlam” of eierkolen gestookte fornuis, waarop vrijwel altijd de grote koffiepot stond te pruttelen. Aan het plafond hingen de “sjinke” aan haken te drogen.

Het vee
Iedere boerderij had koeien, varkens en een of meer paarden. De stallen waarin het vee stond, lagen altijd op de begane grond, de voorraadschuren lagen boven de stallen of geheel apart. Daarnaast scharrelden bij iedere boerderij wel enige kippen en een haan rond. Men hield konijnen, soms schapen, een waakhond en enige katten. De volle graanschuren lokten muizen en ander ongedierte en de katten beteugelden de ongedierteplaag enigszins. Ook uilen waren graag geziene gasten. Bij veel schuren ziet men ronde uilegaten in de gevels die behalve voor ontluchting ook bedoeld waren om de uilen vrije toegang te geven om zo menige muis te verschalken.
Samenvatting3:
Twee maal per dag werden de koeien ’s zomers in de wei gemolken. Meestal was dat een taak voor de boerin. De melkbussen werden opgehaald door de melkcentrale; in Schimmert stond toen nog een melkfabriek. Soms maakte men zelf boter of kaas (“fluitekaas”), die samen met stroop heerlijk smaakte op de boterham.

Eten en bakken
De warme maaltijden bevatten in de winter vaak koolsoorten (boerenkool, spruitjes), winterwortelen of andijvie. In de zomer at men erwten en wortelen, (snij-)boontjes, spinazie, sla, tomaten. Dus de wat lichtere groenten.
Gehakt werd in het boerenbedrijf minder gebruikt. Spek, ham, worst en op de zondag rundervlees, beeflappen of koteletten. De moestuin leverde vrijwel alle benodigde groenten. Zelden werden groenten gekocht in de winkel. Chocolade pudding met slagroom was het toetje, de traktatie op zondag. Fruit was in de zomer en herfst volop aanwezig. Vrijdags werd in plaats van vlees, vis, eieren of kaas gegeten. Vaak stond dan bonen- of erwtensoep met “krepkes” op het menu.

Walnoten of hazelnoten werden gemalen en in brood verwerkt en er waren in de huiswei (“koalef”) diverse soorten bessen (“wiemere, kroesjele, frambozen”) of de vruchten van appel-, peren-, kersen- of pruimenbomen, die gebruikt werden om jam of vlaaibeleg van te maken.
Wekelijks werd brood en vlaai gebakken. Er waren in Houthem veel bakhuisjes (“bakkese”) te vinden. Met kleinhout, sjansen (of takkenbossen) van gesnoeid fruitbomenhout of wilgentenen werd een fel vuur aangelegd op een stenen vloer. De stenen werden zeer heet gestookt en nadat de asresten (“aomere”) verwijderd waren, werden de broden en vlaaien in deegvormen op de vloer geschoven om te bakken.

Samenvatting4:
Inmaken
Producten die snel bedierven werden “ingemaakt”. Inmaken was een proces waarbij groenten of fruit in glazen potten werd gedaan, vervolgens werden de potten in een grote inmaakketel naast elkaar geplaatst in water gezet en vervolgens werd de ketel op het vuur gezet. Voor het kookproces hielden klemmen de deksels, die met inmaakringen op de potten bevestigd waren, op hun plaats. Het kookproces drukte de lucht uit de inmaakpotten en na afkoeling waren de inmaakproducten vrijwel vacuüm en werden dan opgeslagen op rekken in de kelder. De houdbaarheid was enige jaren. Wel moest regelmatig gecontroleerd worden of de potten nog luchtdicht waren. Het kwam wel eens voor dat een deksel opensprong.

Activiteiten op het land
Op dit moment zijn er nog maar zeer weinig landbouwers actief in Houthem. Het straatbeeld van vroeger, waar paard en wagen (soms os en wagen) en tractoren de hoofdmoot vormden van het plaatselijke verkeer, is totaal veranderd. De onbewaakte overwegen die Houthem telde waren een gevolg van de landbouw. De landbouwers moesten de kortste route afleggen naar hun bouwland of weiden. Een van de laatste onbewaakte overwegen aan het “Sjterk loak” te Strabeek is onlangs verdwenen.

In de jaren ’60 van de vorige eeuw zat ik vaak achter het raam te kijken naar de activiteiten die zich op het land afspeelden. Boer Frans Laeven bewerkte het land soms met twee paarden en af en toe met een tractor. Eerst werd de nog verse stalmest aangevoerd met paard en kar; deze mest werd met de riek gespreid over het land. Met de paarden werd het land omgeploegd met een enkelvoudige ploeg met twee scharen. Hij zelf liep meestal achter de ploeg of eg. Bij een voorbreedte van ca 0,25 meter legde de boer om een hectare om te ploegen (100 x 100 meter) dus een afstand van 40 km. af!
Samenvatting5:
Daarna werd geëgd en gezaaid of gepoot. Voederbieten moesten daarna met de schoffel uitgedund worden. Soms hielpen kinderen mee, die dan op de knieën de plantjes uitdunden. De knieën waren omwikkeld met jutten lappen. Het maaien gebeurde na de oorlog met behulp van een zelfbinder die door een tractor of een span paarden werd voortgetrokken.
De losse aren werd met de hand verzameld en in bundels vastgebonden en samen met de bundels van de zelfbinder in hooimijten te drogen gezet. Het landschap zag er dan, zeker als de zon scheen, goudkleurig uit. (Daardoor is mogelijk de naam “Goudenrood” ontstaan!).

Daarna werden de mijten opgestapeld op wagens en werd het graan voor het dorsen naar de boerderij vervoerd. Daar werd het opgeslagen in de graanschuren totdat het door de z.g. dorstkast gedorst werd. Het overblijvende stro werd gebruikt in de stallen. In het voorjaar werd het stro met de stalmest weer verspreid over het land. Tevens werd als wintervoorraad voor de koeien gedroogd gras in de schuren bewaard. Extra aandacht was nodig want al dat hooi en stro was natuurlijk zeer brandgevaarlijk en vooral broei moest voorkomen worden. Daartoe werd het gemaaide gras op ruiters, die bestonden uit houten palen en piramidevormig waren, opgestapeld om goed te drogen.

Zelf heb ik nog meegeholpen om aardappels te rapen. De planten werden door de tractor waarachter een apparaat zat, uit de grond getrokken, waarna de aardappels met kisten of manden verzameld werden met hulp van veel arbeidskrachten. In de pauze kregen de helpers dan witbrood met stroop, koffie en vlaai. In bepaalde perioden heerste er dus een drukte van belang op de landerijen.
Samenvatting6:
De landerijen waren in de zomer een lust voor het oog. Door de vele kavels was er veel variatie in soorten akkergewassen. Haver, rogge, tarwe, gerst, klaver, bieten en aardappels werden het meest verbouwd. Akkeronkruiden als klaproos (rood), herik (geel), bolderik (paars) en korenbloem (blauw) zetten de akkers in kleur. De saaie maïs van nu kwam niet veel voor; de maïs werd voornamelijk voor de kippen geteeld.

Hulpkrachten
Omdat de mechanisatie binnen het boerenbedrijf na de oorlog pas langzaam op gang kwam en het boerenbedrijf erg arbeidsintensief was, was er veel hulp nodig. Het gehele huishouden moest de handen uit de mouwen steken en soms werd een hele buurt gemobiliseerd. Ook in Houthem kwam het voor dat vondelingen of ongewenste kinderen die opgevoed werden in kloosters en tehuizen vanaf hun 15e jaar geplaatst werden in boerenpleeggezinnen. Men kreeg dan bij de wat grotere boeren, gratis kost en soms inwoning en een bescheiden loon.
Veel tijd voor vertier was er niet, de vrijgezellen gingen op zondagavond dansen in Valkenburg (Berg en Dal). De entree bedroeg fl. 1,25 en een pot bier kostte een kwartje. Ook met kermis (zomer- en winterkermis) werd er gedanst, meestal in de plaatselijke café’s waar toen levende muziek was. Per dans moesten de mannen enige centen betalen.
De boerinnen verkochten allerlei producten op de markt, meestal in Maastricht. Producten waren onder meer meel, aardappelen, melk, boter, eieren, biggen, groente en fruit. Van de opbrengst werden stoffen, kleren, garens en huishoudelijke artikelen gekocht. Het meest gebruikte vervoermiddel was de trein. Later de autobus (LAT of LTM).

ZIE VERVOLG
Geografische namen: