Uw zoekacties: De intrede van "Houlten" in de wereld van de geschreven hist...

Artikelen ( Heemkundevereniging Houthem-St.Gerlach )

beacon
 
 
Artikel
De intrede van "Houlten" in de wereld van de geschreven historie : Een verhaal over de vroegste geschiedenis van Houthem (2/3)
Datering:
2000
Titel:
De intrede van "Houlten" in de wereld van de geschreven historie : Een verhaal over de vroegste geschiedenis van Houthem (2/3)
Auteur:
Jan G.M. Notten
Titel tijdschrift:
't Sjtegelke
Afleveringsnummer:
't Sjtegelke, jrg. 7, nr. 2, december 2000, p. 1-11
Samenvatting:
VERVOLG

Personen die in de oorkonde voorkomen
Otbert of Otbertus was prins-bisschop van Luik van 1091 tot 1119. Als hij op de bisschopszetel plaats neemt, sleept zich al sedert 1075 de investituurstrijd voort tussen keizer en paus over de benoeming van bisschoppen, die eeuwenlang in onderling overleg door het tweetal was geschied. In dat jaar 1075 eist Paus Gregorius VII het alleenrecht op, hetgeen leidt tot misschien wel de belangrijkste fase in de eeuwenlange strijd tussen kerk en staat. Merkwaardig genoeg kiest Otbert de zijde van de keizer en hij wordt prompt geëxcommuniceerd. Dat hij in 1096 Godfried van Bouillon geholpen heeft, zal zijn naam geen kwaad hebben gedaan. Later wordt zijn excommunicatie opgeheven en hij overlijdt in 1119.

Van Godfried van Bouillon weten we dat hij in 1087 hertog van Lotharingen is geworden. In 1096, het jaar van de oorkonde van Otbert, is hij een van de grote leiders van de eerste kruistocht van de ridders van het Rijn-, Maas- en Scheldegebied en op 15 juli 1099 betreedt hij als eerste kruisridder de stad Jeruzalem. In datzelfde jaar kronen zijn soldaten hem tot koning van de Heilige Stad, maar Godfried neemt de titel aan van Be¬schermheer van het Heilige Graf. Een jaar later, op 18 juli 1100, bezwijkt hij aan de pest.

Boso van Bra, zoon van Franco van Bra, was gehuwd met Helwidus, dochter van Enguerrand van Horpmaal, een klein dorp in de buurt van Tongeren. Boso behoorde tot de ridderschap van het sticht Luik en komt in oorkonden ook wel voor onder de naam Bozo de Barz. Zijn levenswandel is niet onberispelijk geweest. In 1088 krijgt hij een handgemeen met zijn bloedverwant Adalardus van Lizin of Liesen, die komt te overlijden. Later komt hij tot inkeer en hij laat het stoffelijk overschot van deze Adalardus begraven in de abdijkerk van Stavelot.
Samenvatting2:
Daar is zekere Thibalt van La Haye, bloedverwant van Boso, ondervoogd en het deze Thibalt die door historici als P.C. Boeren wordt beschouwd als identiek met Thibalt van Voeren, na 1101 heer van Valkenburg. Als dat waar is, is Boso dus misschien familie van Thibalt van Lahaye = Thibalt van Voeren en via hem ook bloedverwant van Gozewijn van Heinsberg. En dan heeft Gozewijn in 1119 Thibalt als heer van Valkenburg opgevolgd op grond van bloedverwantschap. Severin Corsten en anderen geloven er niets van. Volgens hen heeft Gozewijn gewoon geld gegeven aan Boso om het goed in Houthem in handen te krijgen. En heer van Valkenburg werd hij "via" zijn vrouw Oda. Thibalt van Valkenburg overlijdt in of voor het jaar 1106. Na een periode van onduidelijkheid volgt Gozewijn hem op in of voor 1119.(6)

En dan is daar Gozewijn van Heinsberg, belangrijk persoon in de akte van 1096. Bij de bespreking van de vorige personen is zijn naam reeds meermalen gevallen. Voor het eerst wordt hij genoemd in 1085 in de Kroniek van de Abdij in St. Truiden; getrouwd is hij met Oda, die - maar de geschiedvorsers weten dit niet helemaal zeker - een zus is van Guda, echtgenote van Thibalt, heer van Valkenburg van 1101 tot 1106. In 1096 heet de koper van het domein in "Houlten" Gozewijn van Heinsberg, maar in 1119 wordt hij voor het eerst "Goswin di castello Falcomonte" genoemd. In alle studies over Gozewijn wordt erop gewezen, dat hij in 1096 reeds voet aan de grond krijgt in het territorium van Meerssen.(7)
Van Gozewijn kennen we twee zonen: Gerard en Gozewijn II. Hij overlijdt op 1 april 1128. In de geschiedenis van Valkenburg is Gozewijn een prominent persoon.

De Vroenhof
Natuurlijk moet de vraag aan de orde komen: waar lag dat stuk grond, dat Gozewijn in 1096 in bezit kreeg? Van de Venne (1951) geeft als zijn mening: in de Herenbeemden ten zuidwesten van het toenmalige klooster.
Samenvatting3:
En de kapel van dat klooster lag op de plaats van de oude Martinuskerk, die in de loop van de eeuwen natuurlijk diverse malen is gerestaureerd en verbouwd.
We citeren V.d. Venne: " Hier is de oudste kern te zoeken van Houthem, zoals duidelijk gebleken is uit Romeinse vondsten bij verbouwing van de kloosterkerk en hier ook lag de oude Vroenhof, de boerderij van de grondheer.
Het oudste bezit van de latere heer van Valkenburg lag dus niet in Valkenburg, doch in Houthem." (8)

Rond 1140, nog geen vijftig jaar na de akte van 1096, hebben de monniken van Meerssen een kapel gesticht aan de Vroenhof en de (vermoedelijk) erbij behorende kleine woonkern. In 1145 (Gerlach van Houthem gaat volgens de legende in zijn eikenboom wonen) wordt die "capellam de Heustan" voor het eerst genoemd in een bul van Paus Eugenius III. Maar ze stond er al langer. Misschien al sedert 1096?

Het domein in later tijden
Binnen de tijdspanne van een eeuw vinden twee gebeurtenissen plaats die verwijzen naar het in 1096 genoemde domein.

1. In de Vita van Gerlach lezen we in hoofdstuk XIII, dat ook een adellijke dame uit Heinsberg, Oda genaamd, de Heilige kluizenaar kwam opzoeken. "In bewondering voor de wonderbaarlijke verandering die de Allerhoogste in hem had bewerkstelligd en blij om zijn geestelijke groei, schonk zij hem enkele stukken grond, onder andere ook het terrein, dat rondom zijn cel gelegen was."
Bovenstaand citaat bevestigt wat we al meenden te weten: tijdens het leven van Gerlach van Houthem was de familie Heinsberg in bezit van bepaalde "stukken grond". En hoogstwaarschijnlijk sedert 1096. We weten niet zeker welke Oda de schrijver bedoelt: de Oda die met Gozewijn I was gehuwd (was die in 1140/1150 nog in leven?) of een andere, jongere dame van die naam. Daar wordt hier niet verder op ingegaan. (9)
Samenvatting4:
2. Interessanter is een oorkonde die geschreven is tussen 1183 en 1190. Zekere Gozewijn van Valkenburg, kleinzoon of achterkleinzoon van de Gozewijn uit 1096, is nog geen honderd jaar na 1096 samen met aartsbisschop Philip van Keulen, in bezit van Villa Holthem.(10) Een vergissing lijkt uitgesloten: Oda (in de Vita) en Gozewijn IV (na 1181) beheren (delen van) het domein, dat in 1096 in handen kwam van de familie van Heinsberg.

Het allodium in Houthem is in later jaren diverse malen door de heren van Valkenburg als eigendom genoemd. In 1241 beschikt Dirk II, heer van Valkenburg tussen 1236 en 1268, over een stuk bos in zijn "allodio de Holthem." In 1254 blijkt hij vier bunders in "Holthem" aan de zusters te schenken.(11) Habets (1869) schrijft op pagina 10: "Op het einde van de XIIe eeuw schonk Gozewijn IV een bunder dezer hoeve aan het nieuw gestichte klooster St. Gerlach." Maar in zijn voetnoot verwijst hij naar een akte uit 1217 en dan is Gozewijn IV dood. Later wordt deze mededeling van Habets diverse malen herhaald, ook nog door Bèr Eggen in een overigens fraai artikel over de Martinuskerk in het jaar 1999. (12)

Alles is vergankelijk. Ook de Villa Vroenhof. In 1570 wordt nog een zeker huisje vermeld met weide en vijvers, de zogenoemde Vroenhof. Het geheel komt in handen van zekere Peter op de Camp. De percelen raken versnipperd, de Vroenhof komt in handen van plaatselijke bewoners. De tijden van de heren van Valkenburg en hun allodium zijn lang voorbij. Het kasteel in Valkenburg staat er nog, maar er regeert een drossaard in naam van de hertog van Brabant. (13)

De betrouwbaarheid
Van meet af aan hangt rondom de door Schaepkens gepubliceerde oorkonde van de bisschop van Luik een zekere geur van onbetrouwbaarheid. Twintig jaar na de publicatie in 1848 is Jos Habets niet erg vriendelijk: "Afgedrukt uit het oorspronkelijk diploom door den Heer Alex. Schaepkens. De schrijver zegt niet waar dit merkwaardig stuk tegenwoordig rust.
Samenvatting5:
De text komt ons duister voor en is moeijelijk te begrijpen."(14) Habets en Schaepkens hebben elkaar persoonlijk gekend. Twee jaar eerder was de kapelaan van Berg Schaepkens' opvolger als voorzitter van het Limburgs Historisch Genootschap. En ongetwijfeld heeft Habets (dan 39 jaar oud) hem ontmoet als mede-auteur van de Publications. In 1868 is Alexander Schaepkens 53 jaar.

Een jaar later, in 1869 in Habets' onovertroffen boek over Houthem, komt de oorkonde er niet veel beter af: "Onduidelijk charter", zo heet het in een voetnoot op pagina 5. (15)
De publicatie van Schaepkens raakt in vergetelheid en ontsnapt in later jaren aan de aandacht van geschiedschrijvers. Schrijvers over Houthem en Valkenburg noemen ze aarzelend, citeren anderen en spreken (in navolging van Habets?) over "onbetrouwbaar." Niemand haalt de oorspronkelijke publicatie van 1848 erbij. Niemand vertelt iets meer over die onduidelijkheid. Hoogstens dat we niet weten waar ze vandaan komt. Terwijl ze berust in het archief van het kapittel van Onze Lieve Vrouw in Maastricht.

Wie eenmaal de naam heeft dat hij een beetje onbetrouwbaar is, raakt dat imago niet gauw kwijt. De akte uit 1096 toont aan dat het ook voor perkamenten geldt. In een inventarisatie van Limburgsche gemeentewapens in 1899 schrijven de auteurs in een kort overzicht van de Houthemse geschiedenis: "Reeds vóór 1191 hadden de heren van Heinsberg deze villa tot hun eigendom gemaakt." Ze noemen dus wel de akte uit 1191 maar niet de oudste uit 1096. (16)

Boeren (1938) spreekt over een "merkwaardige transactie" (17) en Van de Venne in 1951 vertelt dat "Rijksarchivaris W. Goossens twijfelde aan de echtheid van deze akte". Van de Venne: "Het is mogelijk dat zijn onduidelijkheid een gevolg is van een vervalsing." (18) In het prachtige artikel van R.C. Hekker (1987) is er op pagina 42 sprake van een "duistere oorkonde uit 1096." (19)
Samenvatting6:
Tot slot: we beschikken sinds kort over de "Inventaris van de archieven van het Kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht", een mooie uitgave uit 1999. Samengesteld door niemand minder dan J.A.K. Haas. "Onze" akte heeft nummer 640 en staat op pagina 149. Maar de uitgave van 1848 wordt niet genoemd. De omschrijving luidt: "Akte van overdracht door bisschop Otbert van Luik aan de kerk van Onze Lieve Vrouw van twee aan de Jeker gelegen molens." Heel summier dus. Geen woord over Gozewijn en Houthem. En in de index op plaatsnamen komen Houthem en Houlten niet voor... Ze spelen ook geen hoofdrol. Wie op de samenvatting afgaat, krijgt de indruk dat het hier gaat om een akte, betreffende de stad Maastricht. Zoals Schaepkens 150 jaar geleden dat ook vond.
Dat is zoeken voor de amateur. Het lijkt erop dat de "doopakte" van Houthem zich, 150 jaar na de eerste publicatie, nog altijd een beetje schuil houdt. Met als enige reden dat Schaepkens in 1848 niet heeft vermeld waar hij het "diplôme" vandaan had. Uit welke verzameling of op welke zolder hij ze heeft aangetroffen, zal wel nooit meer worden achterhaald. (20)

De voor Houthem zo historische oorkonde is lastig te vertalen en onduidelijk van inhoud. En dus ligt hier voor de geschiedschrijvers een fraaie taak te wachten: het geschrift van ruim 900 jaren oud zorgvuldig (laten) vertalen en daarna de inhoud intensief bestuderen. Het zal een bijdrage opleveren tot de geschiedschrijving van niet alleen "Houlten", maar ook tot die van geheel "Falcombere".

Geografische namen: