Uw zoekacties: Bokkenrijders in Houthem (2/2)
Artikelen ( Heemkundevereniging Houthem-St.Gerlach )
beacon
 
 
Artikel
Bokkenrijders in Houthem (2/2)
Datering:
2004
Titel:
Bokkenrijders in Houthem (2/2)
Auteur:
Léon Willems
Titel tijdschrift:
't Sjtegelke
Afleveringsnummer:
't Sjtegelke, jrg. 11, nr. 2, december 2004, p. 16-23
Samenvatting:
VERVOLG

Ook een bewoner van de Houthemerberg ontkwam niet aan de justitiële woede. Ruim 28 jaar woonde Jacob Herrewig op de Houthemerberg. Hij was gehuwd met Elisabeth Scheers. Hij verdiende de kost als linnenwever en vooral als bedelaar. Dat laatste was bepaald geen beroep om aan justitie te ontkomen. Op 11 augustus 1775 werd de uit het Duitse gebied afkomstige Herrewig gearresteerd en niet lang daarna gefolterd. Hij overleefde de martelingen niet en stierf op 29 november 1775 in gevangenschap. Vervolgens hing zijn lijk te kijk aan de galg.
Uit Vilt kwamen eveneens een aantal bendeleden aan de galg. Vaes Hendrix was zes jaar lang als dragonder actief in het Staatse leger. De ex-soldaat werd beschuldigd betrokken te zijn geweest bij drie overvallen. Hij bekende dit zonder tortuur maar verklaarde alleen op wacht te hebben gestaan. De schout zou echter in opspraak zijn geraakt, want zowel de schepenen als de echtgenote van Hendrix tekenden tegen diens optreden bezwaar aan.
Deze zaak diende voor de bank Berg, schout was H. Milliard. Hendrix bleek moeite te hebben met zijn gevangenschap en poogde in 1775 zich van het leven te beroven door met eens stuk glas zijn ader door te snijden. Uiteindelijk zou hij niet ter dood veroordeeld worden, maar een levenslange gevangenisstraf werd tegen hem uitgesproken.
Anders verging het de waard en kleermaker Willem Huynen, die aan de rand van Maastricht woonde. Huynen stond niet goed bekend. Hij zou de jeugd verleid hebben om bij nacht en ontij delen van de oogst van hun ouders te stelen en aan hem te verkopen. Hij zou onder meer betrokken zijn geweest bij een overval op het panhuis in Wijnandsrade, bij een huis in de omgeving van Schimmert en op een boerderij in Maasband. Uiteindelijk eindigde hij op 26 maart 1774 aan de galg.

Veroordeeld
Voornoemde processen werden voor een groot deel gevoerd voor het hooggerecht van Valkenburg (met uitzondering van de verdachten uit Houthemerberg en Vilt).
Samenvatting2:
Deze rechtbank hield haar zittingen in het landshuis te Valkenburg, dat lag op de plek waar zich thans het streekmuseum bevindt. De vonnissen werden voltrokken op de Lommelenberg bij Valkenburg. Scherprechter was de Maastrichtenaar Hamel.

Sleinade, over wie later meer, schreef over de ophangingen: “De Hoofd-Officieren en Rechters ondervindende dat de zaeke zoo verre ging, dat niet een eenig dorp vry van dieven of complicen van deeze bande was, en groote moeyte vindende van alle gecondemneerde ter dood zoo verre te brengen, hebben om die vragten te spaeren eene resolutie genoomen van voortaen alle misdaedigers deezer bande omtrent Valkenborg te executeeren, zoo die van Valkenborg, Beek, Houtem, Klimmen, Hulsberg, Meerssen enz. uytgezonderd de Hoofdbanke Herle”. Op de Lommelenberg, door Sleinade Lommersberg genoemd, werden vanaf 1773 circa 77 personen opgehangen. De executieplaats zou hebben gelegen ter hoogte van de Emmaberg te Valkenburg.

De bezittingen van alle veroordeelden werden in beslag genomen. Uiteindelijk zou dit in de periode 1777-1780 een bedrag van ruim 70.000 gulden opleveren. Het ging om 201 veroordeelden, inclusief voortvluchtigen, uit Staats-Valkenburg.
Over de motieven van zowel de veroordeelden als de veroordelaars zijn in de loop der tijden veel speculaties geweest. Eén van de eerste publicaties over de bende is het boekje van een zekere Sleinada, pseudoniem van de Schaesbergse pastoor Jan Arnold Daniëls, in 1779 gedrukt.
Dan is er nog geen sprake van bokkenrijders, maar van een “godlooze bezwoorne bende nagtdieven en knevelaers”. Daniëls beschrijft de bende als “eene aangroeyende en invreetende krankheyd, zoo gevaerlyk als aensteekende, ja zo smettelyk dat zig nauwelyks de eerlykste inwoonderen hebben kunnen van de zelve wagten”.
Samenvatting3:
Daniëls verwoordt de angst die zich bij de meeste gezagdragers moet hebben gevormd na de vele overvallen die zich in de landen van Overmaze hebben voorgedaan. Opvallend is echter dat de beschuldigende vinger niet wordt uitgestoken naar vreemdelingen, maar juist naar de eigen inwoners. Daniëls gaat echter terug in de tijd en beweert dat de kiem van dit kwaad gezaaid is door nakomelingen van vluchtelingen uit het oosten van Europa, bekend als teuten of tateren. Daarbij kwamen allerlei rampspoeden, zoals een grote veeziekte, waardoor vele inwoners in armoede werden gestort en dus in verleiding werden gebracht hun heil te zoeken in de misdaad. De justitie moest deze daden echter de kop indrukken, vooraleer het onheil zich verder verspreidde. Waarom er zoveel mensen lid zouden zijn geweest van de bende, kon ook Daniëls niet verklaren. “ (…) waerom de bende zoo sterk ende groot geweest is, anders niet, als een verholentheyd en geheymenisse van de Hoofden der zelve: God geve, dat de straffe eenen zulken indruk op de gemoederen der ligtveerdige mag geven, dat zy door de vreeze der zelve van een zulk groot en schandelyk quaed, als eene zulke rotte der nagtdieven veroorzaekt, in toekomende afgehouden worden”.

Het grote aantal mensen dat als bendelid werd veroordeeld, gaf in de loop der tijden aanleiding tot vele speculaties. Sleinada alias Daniëls hield het er op dat de leiders van de bende het geheim mee in het graf hadden genomen. Russel, die in 1877 een boekwerk over de bende schreef, ging daarin mee. “Het tastbaar doel der bende was : stelen, roven en moorden. Doch ’t schijnt dat er nog een geheim doel was, alleen aan de opperhoofden bekend, en ’t welk met deze in het graf gedaald is”.

Theorieën
Een nog jonge Jos. Habets kwam in zijn vroege notities tot de conclusie dat de bokkenrijders een gelijkheid van bezittingen nastreefden, een soort communisten avant la lettre dus. Die theorie zou hij later overigens in een officiële publicatie in de Maasgouw overboord gooien.
Samenvatting4:
Maar later kwamen meer streekhistorici tot dergelijke theorieën.

Eén van de meest gelezen werken over de bokkenrijders is van de hand van de heren G. Ramaekers en Th. Pasing, eerst gepubliceerd in het Limburgs Dagblad en later gebundeld. Zij zagen een verband met de opkomst van de patriottenbeweging. “In Brussel werd in het geheim tegen Oostenrijk geageerd. De mensen, die zich daarmee bezig hielden, noemden zich patriotten. De revolutionaire plannen, die zij smeedden, moesten natuurlijk geheim gehouden worden”.
De vraag is natuurlijk hoe men met diefstallen en overvallen op boerderijen het Oostenrijks regime omver dacht te werpen.
De meest voor de hand liggende verklaring is dat de mensen uit stelen gingen uit pure wanhoop. De armoede als gevolg van veepest en de nasleep van tal van oorlogen hadden hun tol geëist. In geheel West-Europa voerden de kleine lieden een zware strijd om het bestaan. De historicus Engelen bracht dit verschijnsel in verband met het sociaal banditisme, een term die door de Britse historicus Hobsbawm in het leven is geroepen. Het verschil met gewoon banditisme was dat deze sociale bandieten door de plaatselijke bevolking niet als misdadigers, maar eerder als helden werden beschouwd. De gevestigde orde was er alles aan gelegen om aan dit beeld afbreuk te doen. Engelen wierp ook op dat de tortuur vele mensen tot valse bekentenissen kon hebben gedwongen.
De antropoloog Blok ging uit van de bestaande justitiële documenten en trok de bekentenissen niet in twijfel. Hij kwam tot de conclusie dat er een bende bestond, en poogde daarin een sociale structuur te ontdekken. Opvallend volgens hem was het grote aantal vilders dat tot de bende behoorde. Vilders, die zich bezig hielden met het villen van vee, hadden een slechte naam.
Samenvatting5:
Huwelijken vonden hoofdzakelijk binnen de ambachtelijke relaties plaats. Zo kon er zich een uitgebreide familiestructuur ontwikkelen, die volgens Blok leidde tot het ontstaan van geheime genootschappen, een soort vrijkorpsen in oprichting.
Augustus trok de onder martelingen afgedwongen bekentenissen in twijfel. Volgens hem was er geen sprake van een omvangrijke bende. “Het was en is een waandenkbeeld, gegroeid in de hoofden van plaatselijke overheden, die door een overmatig gebruik van de pijnbank in de bekentenissen der verdachten telkens de bevestiging van hun waanidee meenden te vinden”.
De plaatselijke overheid was dus blijkbaar overtuigd van een soort samenzwering tegen de gevestigde orde. Al jarenlang maakte die overheid zich zorgen over de toename van het aantal vagebonden, waartegen allerlei juridische maatregelen werden afgekondigd. Maar ook andere randverschijnselen van de sociale misère baarden zorgen, zoals het toenemende drankmisbruik en de vele gewelddadige uitspattingen als gevolg daarvan. Sommige historici zien de acties van de overheid in een groter geheel, zij spreken van een beschavingsoffensief. Zowel de wereldlijke als de kerkelijke overheid poogden via allerlei vaak tuchtrechterlijke middelen het “volk” weer in het gareel te krijgen. Was in het geval van de harde acties van de plaatselijke overheid tegen vermeende criminelen misschien ook sprake van zo’n offensief? Een offensief dat uit de hand was gelopen, doordat de overheid wel al te driest te werk ging? Overigens is het niet zo dat de gehele wereldlijke overheid achter de praktijken van de lokale overheden stond. Luitenant-voogd Pélerin van het Staatse Land van Valkenburg sprak in 1777 zelfs van een bende die veel rumoer losmaakte, maar weinig kwaads deed. Het laatste woord over de bokkenrijders zal in ieder geval nog niet gezegd zijn….
Samenvatting6:
Geraadpleegde literatuur
L. Augustus, Vervolgingsbeleid en procesvoering tegen de Bokkerijders. Het ontstaan van een waandenkbeeld, in: Publications de la société historique et archéologique dans le Limbourg, deel 127 (1991), pp. 69-153
Anton Blok, De Bokkerijders. Roversbenden en geheime genootschappen in de Landen van Overmaas (1730-1774), Amsterdam 1991
V.Th.J. Claessens e.a., Berg en Terblijt. Van twee heerlijkheden naar een gemeente, Berg en Terblijt 1981, pp. 239-245
E.J. Hobsbawm, Bandieten, Amsterdam 1973
H.J..J. Philippens, Houthems verleden, Houthem 1983, pp.115-116
G. Ramaekers, Theo Pasing, De woeste avonturen van de bokkerijders, Heerlen 1973
Jos. Russel, De rooverbenden in de landen van Overmaas, Brabant, Holland en aan den Rijn in de vorige en in het begin der tegenwoordige eeuw, Maastricht 1877
S.J.P. Sleinada, Oorsprong, oorzaeke; bewys en ontdekkinge van een godlooze bezwoorne bende nagtdieven en knevelaers, binnen de landen van Overmaeze en aenpaelende landstreeken ontdekt, 1779

Voetnoten:
1. De twee bejaarde bewoners werden ernstig mishandeld en zijn later aan hun verwondingen bezweken. Theunis Heynens stierf en werd op 23-8-1755 in Meerssen begraven, zijn echtgenote Catharina Last overleed enige maanden later op 29-11-1755.
(Zie: In een boek bewaard : Genealogie van de familie Heijnens / door Fons Heijnens. Geleen: Stichting Limburgs Genealogisch Archief, 1992.)

2. Jan Brands, geboren in 1722, gehuwd met Elisabeth Suskens uit Meerssen, was een neef van Theunis.
Trefwoorden:
Geografische namen: