Uw zoekacties: Indische Nederlanders in Houthem, Geulhem en Broekhem - (Dee...

Artikelen ( Heemkundevereniging Houthem-St.Gerlach )

beacon
 
 
Artikel
Indische Nederlanders in Houthem, Geulhem en Broekhem - (Deel 1): Repatriëringsperiode (1/3)
Datering:
2018
Titel:
Indische Nederlanders in Houthem, Geulhem en Broekhem - (Deel 1): Repatriëringsperiode (1/3)
Auteur:
John Odekerken
Afleveringsnummer:
't Sjtegelke, 25 (2018) nr. 2 (winter), p. 8/17
Samenvatting:
Ik ben niet zomaar tot het schrijven van dit artikel gekomen. Na het overlijden van mijn moeder in november 2013 kwam ik een tweetal foto’s tegen waarop enkele Indische-Nederlanders stonden afgebeeld. De foto’s waren afkomstig uit de periode dat mijn grootouders (van moederszijde) een zogenaamd contractpension exploiteerden in Cadier en Keer van 1950-1957 en in Rothem (foto) van 1955-1967. Binnen de familie waren dit de enige twee foto’s die er over die lange periode bewaard zijn gebleven. Bij mij was op dat moment de interesse gewekt om iets meer over die periode aan de weet te komen, temeer daar ik mij zelf die betreffende periode in Rothem nog heel goed kan herinneren. Ik speelde in de parktuin van het pension en liep vaak door de keuken waar de vrouwen in hun sarongs gekleed, Indisch eten stonden te koken. Die aparte geur ben ik nooit meer vergeten.

Een stukje geschiedenis
Het lezen van het boek “Opgevangen in andijvielucht” gaf mij een heel verhelderend beeld over die periode. Na 350 jaar een Nederlandse kolonie te zijn geweest vielen de Japanners begin maart 1942 de Indische archipel binnen. Veel Totoks (volbloed Europeanen die in Nederlands-Indië geboren zijn of er langere tijd hebben gewoond) en Indo’s (gemengd bloedig met zowel Europese als Aziatische voorouders) werden door de Japanners in interneringskampen opgesloten. Nederland kon de mensen niet gaan helpen omdat het zich midden in de Tweede Wereldoorlog bevond.
In Indonesië probeerden de mensen aan de kampen te ontkomen door onder te duiken in de met bamboestokken omheinde kampongs (inheemse dorpen) of in de achterbuurten van grote steden (stadskampongs). Deze vluchtelingen noemde men ook wel de buitenkampers.
Samenvatting2:
Nederland werd op 5 mei 1945 bevrijd. In Nederlands-Indië leefde men echter nog maanden onder het juk van de Japanse bezetter. Pas op 15 augustus capituleerden deze en twee dagen later riepen de sterk geradicaliseerde Indonesische leiders de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië uit, maar dat ging niet zonder slag of stoot. Het kreeg al snel het karakter van een buitengewoon wrede burgeroorlog. Deze onafhankelijkheidsoorlog was in feite een twééde oorlog in Nederlands-Indië.
Deze periode (1946-1949) van politieke onrust, anarchie, chaos ofwel grote instabiliteit werd ook wel de bersiap genoemd. Voornamelijk jonge opgehitste Indonesische (ongeregelde) strijders (pelopors genoemd) hadden wapens van de Japanners ‘gekregen’ en ook met bamboesperen trokken ze moordend rond.
Daarnaast vochten de Indonesische nationalisten (Pemuda-groepen) voor onafhankelijkheid. Beiden waren zeer agressief tegenover alle buitenlanders en veel Europeanen en Indo-Europeanen verloren in die periode het leven. De buiten-kampers waren inmiddels naar de steden teruggekeerd en hadden daar soms minder last van vervolgingen. De gevangenen uit de Japanse kampen waren in de loop van 1945 vrijgelaten, maar de hereniging met de families duurde soms wel meer dan een jaar.
Vanaf 1946 konden de zieke en noodlijdende Indische-Nederlanders als eersten naar Nederland vertrekken. Het waren grotendeels families van KNIL-militairen die hiervoor kozen. De eerste groepen evacués (1946-1949) kwamen aanvankelijk voor een tijdelijk verblijf naar Nederland om bij te komen van de Japanse bezetting. Deze groep bestond uit 110.000 mensen, van wie bij benadering slechts 30.000 terug-keerden naar Indonesië.
Samenvatting3:
Inmiddels waren alle ‘Inheemse en vreemde onderdanen zonder Nederlandse nationaliteit’ automatisch Indonesisch staatsburger geworden. Nederlanders kregen twee jaar het recht om voor Indonesië te opteren; men werd dus voor de keuze gesteld om het Nederlands staatsburgerschap aan te houden en het land te verlaten of in Indonesië te blijven en een 2e rangs (buitenlands) staatsburgerschap aan te nemen. De meesten deden niets en behielden hun Nederlandse nationaliteit. Dit leidde tot een gedwongen vertrek van vrijwel alle Nederlanders in de daarop volgende jaren.

De groep die aangeduid wordt als Indische repatrianten kwam tussen 1950 en 1952 naar Nederland. In die periode vertrok¬ken ongeveer 80.000 Indische Nederlanders, maar het werden er steeds meer aangezien de Nederlanders in Indonesië het steeds moeilijker kregen omdat zij er niet meer gewenst waren. Vanaf 1955 volgde de repatriëring van een grote groep Indo-Europeanen die alsnog voor het Nederlandse staatsburgerschap kozen, ook wel spijtoptanten genaamd. Door het verlies van Nieuw-Guinea in 1962 vertrokken nogmaals circa 20.000, overwegend Indo-Europeanen, naar Nederland. Daarnaast kwamen door de staatsgreep van Soeharto op 1 oktober 1965 opnieuw Indonesiërs naar Nederland die zich, eenmaal hier aangekomen, lieten naturaliseren. In 1968 zette de Nederlandse regering de regeling voor de komst naar Nederland definitief stop.
Gedurende de hele periode 1946-1968 zijn 380.000 mensen uit Indonesië en Nieuw-Guinea naar Nederland en Suriname gevlucht. Van deze grote groep zijn er nadien velen naar Canada, Nieuw-Zeeland, Australië en Californië geëmigreerd. In Nederland zijn er uiteindelijk 320.000 Indische Nederlanders geleidelijk in de samenleving geïntegreerd. In het begin was dat niet altijd even makkelijk en veel blanda’s (blanke Nederlanders) accepteerden niet dat zoveel ‘bruintjes’ hun huizen en werkgelegenheid in beslag zouden nemen.
Samenvatting4:
Na de Tweede Wereldoorlog was men in Nederland vaak nog heel druk met zichzelf om de gevolgen van de oorlog te verwerken zoals de hongerwinter, de Jodenvervolging en de enorme verwoestingen waardoor er vele jaren een chronisch woningtekort was. Desondanks bleven de schepen met repatrianten maar komen. De protestantse repatrianten bleven in het noorden en de katholieken werden opgevangen in Brabant en Limburg. Ook in Houthem, Geulhem en Broekhem zouden veel families hun nieuwe bestemming vinden.

Contractpensions
Net als mijn grootvader in Cadier en Keer en Rothem hadden er in Houthem, Broekhem en Geulhem ook enkele hotel-/pensioneigenaren een contract gesloten met de BBMZ (Bureau voor Bijzondere Maatschappelijke Zorg).
Deze contractpensions vormden de plaatsen waar de repatrianten in eerste instantie werden opgevangen. Het was echter de bedoeling dat de mensen z.s.m. werk en een eigen woning zouden krijgen. Tot die tijd was er o.a. opvang in diverse contractpensions, onder andere:

-Hotel Cuypers-Linssen (vanaf 1958 Hotel Bel-Air en nu Hotel Geul-vallei) aan de Onderstestraat te Houthem; van 1950 tot april 1960 door de familie Adriaens-Jaspers. Vanwege een brand in het hotel in december 1953 werden de gerepatrieerden elders ondergebracht. Het hotel was in 1956 en 1957 gesloten.
-Hotel Vue des Montagnes te Geulhem; door de families Cobben-hagen-Wetzels en Cobbenhagen-Muijters.
-Hotel Lamerichs aan de Geulhemerberg van 1953 tot 1964 (met onderbrekingen).
-Hotel van Espen (eig. J. Hoen-van Espen) aan de Houthemervillaweg 162 (nu: Hotel de Griffier, Broekhem 78) van 1955 tot 1961.
-Huize Buitenlust (nu: Broekhem 95) van 1960 tot 1965.
-Hotel Arbeel aan de Onderstestraat van december 1964 tot april 1965.
Samenvatting5:
Ervaringen met de contractpensions
Deze waren niet altijd even positief. Men werd niet ontvangen als Nederlander maar als buitenlander. De Nederlanders hadden nauwelijks een voorstelling van de woon- en leefomstandigheden in Indonesië die voor de Indische Nederlanders vaak veel beter waren dan in Nederland. Hier werden ze bekeken of ze regelrecht uit de jungle kwamen. Vragen als: “woonden jullie daar in een hut?” of “waar hebben jullie Nederlands leren spreken?” geven aan dat de gemiddelde Nederlander er absoluut geen idee van had hoe men in Ned.-Indië leefde. Hierin zijn parallellen met onze huidige samenleving zichtbaar. Men is bang voor het onbekende en probeert het uit te sluiten in plaats van een kans te geven. Laten wij er lering uit trekken want er zal de komende decennia nog heel wat op ons afkomen.
M.b.t. de voorzieningen in Nederland hadden de voornaamste klachten betrekking op de voeding (slechte smaak), slechts éénmaal per week een korte douche en Indonesische diploma’s werden niet erkend hoewel men les had gehad op vergelijkbare scholen. Daarnaast moesten alle voorschotten terug betaald worden tot wel 60% van hun inkomen. De bootreis, de kleding, het meubilair en de kosten voor eten en wonen, alles moest in termijnen terug betaald worden waardoor velen lange tijd slechts in armoede konden overleven. Deze betaling was volgens de regering bedoeld om de mensen te ‘prikkelen’ de opvangcentra z.s.m. te verlaten en zelf werk en onderdak te zoeken. Helaas was dat door de enorme woningnood nagenoeg onmogelijk. Gezinnen die – soms na jaren – uiteindelijk een woning kregen toegewezen, moesten voor het nog openstaande bedrag bij het BBMZ een schuldbekentenis met een maandelijkse afbetalingsverplichting tekenen met een looptijd van vijftien jaar.
De pensionhouders kregen aanvankelijk een dagvergoeding van 3,50 gulden voor volwassenen en 2,50 gulden voor baby’s en jonge kinderen.
Samenvatting6:
Er waren nogal wat verschillen tussen de opvang van repatrianten in het noorden en in het zuiden van het land. In het noorden waren het vaak particulieren die 2 à 3 kamers verhuurden. Er wordt beweerd dat sommige beheerders/verhuurders beknibbelden op het eten, de verwarming en het douchewater; zo bestond de ‘top-3’ van de goedkoopste groenten uit andijvie, witlof en spinazie. In het zuiden brandde de verwarming van de eigenaar en de repatrianten echter op dezelfde klok en werden de slaapkamers en conversatie¬ruimtes altijd goed verwarmd. Ook m.b.t. het eten werden de repatrianten in het zuiden soms zelf in de gelegenheid gesteld om het door de beheerder gekochte voedsel te bereiden.
Eind 1950 waren er in heel Nederland met 400 hotels en pensions contracten gesloten. In de jaren erna zou het aantal zelfs oplopen tot 835. Pas eind 1969, begin 1970, sloten de laatste contractpensions in Nederland hun deuren.

Opvang bij mijn grootouders in Cadier en Keer en Rothem
De familie Stofberg kwam in juni 1951 na een boottocht van 21 dagen aan in de haven van Amsterdam. Van daaruit werden ze direct per bus naar het contract-pension in Cadier en Keer vervoerd. De familie bestond uit 12 personen. In 1952 vertrokken ze naar een huis in Brunssum. Tijdens een bij¬een¬komst tussen mij en drie leden van de fam. Stofberg in november 2014 werd nogmaals benadrukt dat de lokale bevolking destijds nog steeds de indruk had dat men in Indonesië in boomhutten leefde en door missionarissen met kralen en spiegels uit hun schuilplaatsen werden gelokt om bekeerd te worden. Hun reacties waren dan ook vaak pijnlijk, ontactisch en zelfs beledigend. Men had geen besef dat deze mensen goed Nederlands konden spreken en goed geschoold en gehuisvest waren geweest. Het waren trotse mensen die zich desondanks aan de nieuwe omstandigheden wilden aanpassen.

ZIE VERVOLG 2/3
Trefwoorden:
Geografische namen: