Uw zoekacties: Het Kompas, Nationale, 1931-02-15; p. 1

Het Kompas, Nationale, 1931 ( Bedrijfshistorie Nationale-Nederlanden )

beacon
1  records
sorteren op:
 
 
 
 
Erfgoedstuk
Pagina
Het Kompas, Nationale, 1931-02-15; p. 1
Titel:
Het Kompas, Nationale
Jaargang:
10
Archiefvormers:
Nationale Levensverzekering-Bank
Datum:
1931-02-15
Aflevering:
2
Jaar:
1931
Pagina:
1
8
HET KOMPAS
15 Januari 1931
NAAML. VENN. NEDERLANDSCHE GLASVERZEKERING
Waarborg-Kapitaal (Gestort 10%) Fl. 100.000 - Belegde Reserven Ruim Fl. 330.000 - Betaalde Schaden Ruim Fl. 3 300.000
ANNO 1861
DE OUDSTE
DIRECTIE • Mr. h. a. van oer held B. J. RICHTERS COMMISSARISSEN R. EBELING W. H. VAN ’T HOOGERHUUS H. G. J. DE MONCHY
HOOFDKANTOOR: ROTTERDAM, BEURSPLEIN 2 BEURSPILAAR K No. 17 - TELEFOON 02161-02162 Waarom heeft deze Maatschappij de voorkeur? De voorwaarden zijn het gunstigst Oproer is inbegrepen zonder extra premie Schade-afwikkeling geschiedt vlug en coulant SPECIALE TARIEVEN VOOR WOONHUIZEN EN KANTOREN
IN PLAATSEN WAAR NIET VOLDOENDE VERTEGENWOORDIGD KUNNEN NOG AGENTEN WORDEN AANGESTELD
^Rotterdam sehe
Maatschappij van verzekering tegen ongevallen
LEVENSLANGE VERZEKERING TEGEN ONGEVALLEN tengevolge van ongelukken, overkomen aan de volgende publieke vervoermiddelen: SPOOR- EN TRAMWEGEN, STOOM- EN MOTORBOOTEN AUTOBUSSEN, TAXI’S EN VERHUURAUTOMOBIELEN
Premiebetaling slechts éénmaal
DRUKKERIJ M. WH 420MER • ROTTERDAM W 55212
10e JAARGANG No. 2
MAANDBLAD
FEBRUARI 1931
OMPAS
HET
AAN DE VOORLICHTING VAN HET
IN HOOFDZAAK GEWIJD
EN SOCIALE VERZEKERING
PUBLIEK IN ZAKE PRIVATE
LEVENSVERZEKERING-BANK
UITGAVE VAN DE NATIONALE /
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIII
/ 2.50 PER JAAR ƒ 0.80 PER REGEL
Abonnementsprijs Advertentieprijs .
Bureau voor Redactie en Administratie G. L. Janssen, Boompjes 8b, Rotterdam
INHOUD: Art. 106 der wet op de inkomstenbelasting en provisie - Opstellen over hygiëne - Schaakrubriek - Door ’t mooie land - Varia - Bladvulling - Bericht.
Art. 106 der wet op de inkomsten= belasting en provisie *) ij de wet van den i8den Juli 1930 (Staats-blad ( (Staatsblad ) 309) is bovenstaand artikel gewijzigd. Vóór die wijziging was de werkgever ver ¬ plicht aan den inspecteur der directe belastingen op diens aanvraag, binnen 14 dagen eene onderteekende opgaaf te verstrekken van de in zijn dienst zijnde personen, met vermelding voor elk hunner van zijne woonplaats en de belooning die hij in eenigen vorm geniet. De fiscus probeerde destijds aan art. 106 een zeer wijde strekking te geven en die opgaaf o. a. ook ver-plichtend ( verplichtend ) te stellen voor de agenten eener verzeke-ringsmaatschappij. ( verzekeringsmaatschappij. ) Dit gelukte niet. De HoogeRaad besliste in 1919, dat de in art. 106 bedoelde opgaaf betreft alleen personen, „die in een verhouding van ondergeschiktheid staan”. Er werd dus geen opgaaf verstrekt van de provisies welke agenten genoten, tenzij deze door het genieten van een vast salaris, toelage of iets dergelijks, geacht moesten worden „in een verhouding van ondergeschiktheid te staan tot den werkgever.” De fiscus is echter niet spoedig tevreden en thans is het hem gelukt art. 106 gewijzigd te krijgen. Bij de wet van 18 Juli 1930 is art. 106 o. a. aangevuld met een bepaling luidende: „Als in dienst zijnde worden ook beschouwd . .. personen die niet anders dan op provisie wer-ken, ( werken, ) enz.” *) De Directies der beide hieronder genoemde maatschappijen richtten dit artikel aan hare vertegenwoordigers. Belangstelling voor den inhoud achten wij in zeer veel ruimeren kring aanwezig, waarom wij het gaarne in extenso overnemen. Redactie,
Nu kan men misschien twisten over de vraag: wat er moet worden verstaan onder personen, die niet anders dan op provisie werken? Vallen daaronder allen, die in een jaar eenige provisie, hoe groot of hoe klein ook, genieten? Onzes inziens „ja”. De meening is echter verkondigd (zie de „Weke- lijksche Mededeelingen” der Nederl. Vereeniging ter Bevordering van het Levensverzekeringswezen, No. i van jaargang 6), dat de uitbreiding niet sloeg op degenen, die zich zonder noemenswaardigen arbeid nog eens een enkele maal een provisie zagen toegewezen. Die meening steunt niet alleen op hetgeen den schrijver van het artikeltje in de „Wekelijksche Mededeelingen” mondeling is medegedeeld, maar vooral op den vorm van het formulier, waarbij de opgave door den fiscus wordt gevraagd. Daarin toch is sprake van personen, die in het afgeloopen kalen-derjaar ( kalenderjaar ) meer dan 31 dagen in dienst van den werk-gever ( werkgever ) waren. Bovendien spreekt het formulier slechts van „agenten”, ofschoon de wet spreekt van „personen”. De schrijver meent nu: „dat er in het jaar, waarover de opgave loopt, een zekere continuïteit van relatie — ten minste een maand — moet hebben bestaan” en concludeert: „dat toch in elk geval duidelijk blijkt dat inci- denteele gevallen van provisie-betaling buiten de opgave kunnen blijven.” Van meerdere zijden is ons gevraagd, hoe wij over die opvatting denken en wij willen die — mede ter
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer