1 Christoffell, Joffer Ott, Elsken en Ermken Schenck en Wilhelm van Rieswick als man en momber zijner huisvrouw Catrijn Schenck, gebroeder en gezusters, potentiaverunt Margaretha van Wilick, weduwe van zal. Meester Johan Schenck, hun moeder, dat zij alzulke goederen als hun gezamenlijk door dodelijke afgang van heer Jacob Egens, pastoor te Dereborch, aangekomen in testament, in tegenwoordigheid des Erentfesten en vrome Rolman van den Bylandt, drost des lands van Ravenstein, gerichtelijk voor schepenen gemaakt, en door hen besat en sunst enigszins daaraan gerechtigd waren, onder voorgemeld gericht te Herpen gelegen, alles vermogens zegel en brief, met recht en met vriendschap zal mogen invorderen, diezelve zal mogen verzetten, verkopen en veralieneren;

2 Junffr. Margaretha van Wilick, weduwe van zal. Meester Johan Schenck, gemachtigde voorzegd, sub et re Wilhelm Lambertsen een stuk lands, opter Hoichstrate gelegen; Item Johan Guits zal. een stuk lands, genoemd dat lange Hongervelt; Item Henrick Janss dat Clein Hongervelt; Item Jacop [Remen] dat klein Sellicken, nog Heijmerick Wouters Schutskempken en de Kokenput; et si defectus stelt zij tot een waarschap voor zich zelf en als gemachtigde van haar kinderen haar behuizing en hof, alhier binnen Arnhem aan de Kerkstraat liggende, genaamd dat hoff van Batenborch, boven de 100 keizers gl. waard wezende;

3 Wijnant van Delen potentiavit Arndt van Ambstell om alzulke getuigen te leiden als hij in deze stad Arnhem te leiden heeft;

4 Comparuit Arnt Tengnegel arrestatus een heeft getuigd dat de 12 schapen, 1 zwarte hamel, 6 witte en 5 oijen, 2 of 3 dagen ongeveerlijk na St. Lambert Anno 1562 van Jan van Broichuissen ontvangen [zijn] en heeft de schapen bij zijn, deposants, schapen geweid op zijn "weit stoppelen" en mede in zijn groen land en tuigt mede dat de schapen voorzegd binnen 14 dagen na St. Lambert begonnen te sterven en vóór St. Marten al dood waren, want de schapen "vuell" waren, toen zij in de Betuwe kwamen, en tuigt mede dat van de voorzegde schapen, die alle de zomer op zijn weide en op de straat gegaan hadden, zo vuil niet waren als Broeckhuissens schapen, want Arndts, deposants, schapen geleefd hebben wes Lichtmis lestleden;