1 Maria Johae, meerderjarig, wonend te Nijmegen, bijgestaan door Theodorus Aerts, secretaris der vrijheerlijkheid van Mook verklaart f 700,-- schuldig te zijn aan Johan Anthony Vervoort, medicine doctor en stelt als onderpand: 1. het 8e part in het Katwijks veer; 2. een deel in de percelen volgens het testament tussen haar en haar broers Hendrik en Nicolaas, afkomstig uit de nalatenschap van hun ouders; 3. een perceel weiland, genaamd de Boont te Klein-Linden en perceel weiland, genaamd Calverkampke te Klein-Linden; 4. Perceel bouwland, genaamd de Nieuwe Camp; 5, perceel bouwland, genaamd de Corte; 6. Perceel bouwland, genaamd De Schabbert; 7. Perceel land genaamd de Zool; 8, de helft van een perceel land, genaamd het Weertje; 8. Het 8e part in een perceel weiland, genaamd de Neerweert; alles te Klein-Linden. In de kantlijn is vermeld: de schuldbekentenis wordt door schepenen van Cuijk geroyeerd op 13-12-1738, want dan is het kapitaal en de rente geheel betaald. Dit wordt verklaard door Ermgarda Costers weduwe van Johan Anthony Vervoort, bijgestaan door Johan van Wijck, schepen van de stad Emmerich, tevens als moeder en voogdes over haar 2 nog minderjarige kinderen, hiertoe gemachtigd dd. 06-12-1738 te Emmerich, alsmede als gevolmachtigde van haar dochter Maria Dorothea Vervoort gehuwd met Derk Vos, volgens volmacht dd. 11-12-1738 voor de schepenen van Emmerich.

2 Advocaat Frederik Hendrick Rens als gevolmachtigde van Johan Scherpingh, klerk bij de Staten van Holland en West-Friesland, hetwelk wordt bevestig door advocaat Johan Swaen, volgens akte dd. 26-06-1715 voor de raad van de stad van Nijmegen gepasseerd, in bijzijn van Elisabeth van Loohuijsen, gehuwd met Johan Scherpingh voornoemd verklaart dat voor notaris Abraham Bortwigh te Nijmegen is te kennen gegeven, dat Johan Swaem voornoemd een bedrag van f 145,-- zal ontvangen en doorgeven aan Gertruijd van den Aldenborgh, als mede-erfgename van de vaste goederen van wijlen Geertruid van den Rijnard weduwe van stadhouder Hendrik Harits; alsmede van een aantal schuldbekentenissen, te weten: 1. Schuldbekentenis dd. 21-01-1701 van f 1.000,-- ten laste van Jan Baltussen en zijn vrouw Marij Thomassen en Baltus Jansen en zijn vrouw Thonis Jans; 2. Schuldbekentenis groot f 300,-- ten laste van Gerrit Verhijen en zijn vrouw Petronella Sas; 3. Schuldbekentenis groot f 600,-- ten laste van Michiel Willems op de Nielt.

3 Deliske Jacobs weduwe van Jan Willems met Jacob van den Biesen en Peter Willems als momboiren over haar nog minderjarige kinderen, volgens volmacht dd. 22-06-1715 voor baron Walraad van Steenhuijs, ambtman van de stad Grave en Land van Cuijk verkoopt voor f 274,-- aan Bart Peeters Bloemen een perceel bouw- en weiland, genaamd het Horstien en Op het Campken, beiden te Haps.

4 Nicolaas Claessens voor zich en als gevolmachtigde van zijn vrouw Johanna van der Winden, alsmede van zijn schoonmoeder Mechtildis van Souren weduwe van Harit van der Winden, van zijn schoonzuster Hendrina van der Winden en van zijn zwager Johannes van Dalen weduwnaar van Catharina van der Winden, volgens volmachten dd. 17-05-1709 [1715] te Roermond en dd. 26-06-1709 [1715] voor de ambtman van Grave en het Land van Cuijk; verklaren f 600,-- schuldig te zijn aan Herman van der Horst, burger te Grave en stellen als onderpand een huis met hof, schuur en brouwhuis te Katwijk, grenzend aan Herman Meeuwssen, het erf van Ietje Hendrix, vooraan gelegen aan de Maas en achterkant aan Thomas Hendrix, alsmede perceel bouwland, genaamd den Heijtsbergh en perceel genaamd het Elstere kampke, beiden onder Klein-Linden, alsmede nog een aandeel in het veer te Katwijk. In de kantlijn is vermeld: P. van Bronckhorst, Catharina Bosman; F. van Heuvel en J. van Aerssen als gevolmachtigde van Reijnier van der Horst en zijn vrouw Judith Heghmans, allen als erfgenamen van Herman van der Horst, verklaren dat kapitaal en rente zijn afgelost zodat de schuldbekentenis wordt geroyeerd dd. 29-06-1735.