263 Aert van de Mosselaer en Maria van Aerle weduwe Peeter van der Schoot beijde inwoonderen alhier. Dewelke verklaerde met malkander te hebben aangegaan deese navolgende schijding en deijling van soodanige erffelijke en vaste goederen als sij te samen onbedeelt sijn hebbende. Hen aangekomen bij erffenisse van henne broeder en swager Hendrik van Aerle en verder bij deeling. Aan Aert van de Mosselaer een parceele teulland. Aan Maria van Aerle een gedeelte in een huijs, staande binnen de Everse en wel het voorste gedeelte van dat huijs genaamt de Kamer, tot de want tussen de keuken en de kamer inleggende, die hier meede bij is gekoomen en het agterste gedeelte van het selve huijs, beginnende op het midden van de dorsvloer en soo agterwaerts. Item de hof en aangelag voor het geheel ij voorschreven huis geleege. Aan erve met eene seijde Hendrik van de Rijt, de ander seijde Gerit Olijslagers c.s., het een eijnd de heer van Roosmalen, het ander eijnd de gemeene straat. Ook is geconditioneerd dat de oven ende put bij de huijsinge sijnde in het gemeen sal blijven en te samen door de condividenten worde onderhouden. De appelen wassende op de bomen die tans in den boomgaert staan sullen samen worden genoten. de voorste sal de agterste moeten weegen ter naeste velden.