Uw zoekacties: Archieven van het ambacht en de gemeente Capelle aan den IJssel

9 Archieven van het ambacht en de gemeente Capelle aan den IJssel ( Gemeente Capelle aan den IJssel )

beacon
 
 
Inventaris
01. Nieuwe inleiding
01.2. Geschiedenis van de archiefvormer
01.2.04. De financiën van het ambacht tot aan 1811
9 Archieven van het ambacht en de gemeente Capelle aan den IJssel
01. Nieuwe inleiding
01.2. Geschiedenis van de archiefvormer
01.2.04.
De financiën van het ambacht tot aan 1811
Het aantal archiefstukken dat op de financiën van het ambacht Capelle betrekking heeft is opvallend groot en dientengevolge neemt de rubriek financiën in de inventaris de grootste plaats in. Wie hiervan kennis neemt zal tevens aan de indeling van de rubriek bemerken dat de materie ingewikkeld was om te ordenen: de comptabiliteit in de ambachten van voor 1795 was veel omslachtiger ingericht dan later bij de gemeenten. Een korte uiteenzetting over de werkzaamheden van schout en ambachtsbewaarders in dezen wil hierin enige verheldering geven. Onder de bestuurstaken van het ambacht neemt de zorg voor de waterstaat een belangrijke, zo niet de eerste plaats in. Gelegen binnen het Hoogheemraadschap van Schieland was het ambacht verplicht zich te reguleren naar de instructies van dijkgraaf en hoogheemraden wat o.a. inhield, bij te dragen aan het onderhoud van Schielands hoge zeedijk (die zich langs de IJssel tot Gouda uitstrekte). Daarnaast had het onder toezicht van Schieland ervoor te zorgen dat kaden, boezemwateren, wegen en bruggen in goede staat verkeerden. De voor dit alles benodigde gelden moesten door de grondeigenaars binnen het ambacht (ook als zij elders woonden) worden opgebracht.
Daarnaast was het ambacht verplicht om bij te dragen in de lasten van de grafelijkheid, later het gewest Holland. Behalve de beden, het schot en de verponding was al voor de vestiging van de Republiek in de zestiende eeuw een haardstedengeld ingevoerd, een belasting op het aantal schoorstenen. Weldra kwamen na 1574 andere belastingen daarbij * 
In de een of andere vorm zijn al deze gewestelijke belastingen en accijnzen tot 1795 blijven bestaan en het innen of collecteren ervan behoorde tot de taken van het ambachtsbestuur, dat ze vervolgens moest afdragen aan de Ontvanger-generaal te 's-Gravenhage of diens kantoor te Rotterdam. Dan had het ambacht behalve de zorg voor wat nu genoemd wordt 'Openbare werken' zijn eigen huishouden. Uitgaven waren te doen voor de salarissen van schout, secretaris en bode, functionarissen van het baljuwschap en het Hoogheemraadschap van Schieland, evenals voor de brandbestrijding, de politie (in onze betekenis van het woord), de medische zorg en het onderwijs en dit in toenemende mate. Deze werden binnenlandse kosten genoemd en ze werden eveneens over de grondeigenaars omgeslagen.
Tenslotte werden incidenteel omslagen geheven voor uiteenlopende doeleinden: nu een 'personele quotisatie' voor het gewest, dan een omslag voor bewapening van een aantal burgers, dan weer een heffing voor de organisatie van de nachtwakers, voor de uitmonstering van vrijwilligers in het leger of tot 'stijving' van de armenkas, alles ambtshalve geadministreerd en afgerekend.
Buiten de werkzaamheden van schout en ambachtsbewaarders bleven de administratie van de kerkekas (gevoerd door schout en kerkmeesters), de armenkas (door schout en armmeesters of H. Geestmeesters), de molen- of poldergelden (door schout en molenmeesters) en van de kas van de boeten op het slagturven, verschuldigd als recognitiegelden aan het Hoogheemraadschap van Schieland (door de secretaris van het ambacht). Het beheer van de z.g. afkooppenningen-een op last van de Staten van Holland in 1686 ingesteld waarborgfonds voor het betalen van de verponding, molengelden, penninggelden enz., over de geabandonneerde en uitgeveende landen en voor het aandeel in het onderhoud van wegen en kaden-berustte wel bij schout en ambachtsbewaarders maar in een aparte rekening, gescheiden van de normale ambachtsrekening en ook apart daarvan afgehoord. Het saldo ervan werd in de ambachtsrekening opgenomen * 
In de ambachtsrekeningen *  zijn omstreeks 1750 de volgende afdelingen, kassen of hoofdstukken te onderscheiden:
De binnenlandse kosten, doel: eigen huishouden, salarissen Schielands functionarissen.
Het penninggeld, doel: onderhoud Schielands hoge zeedijk, af te dragen aan het Hoogheemraadschap van Schieland.
Het Wierikkerdijkgeld, doel: onderhoud van de Wierikkerdijk (tussen Bodegraven en Goejanverwellesluis), af te dragen aan het Hoogheemraadschap van Schieland (vanaf 1674).
De verponding op de landerijen, vanaf 1734 ook van de huizen en gebouwen, doel: het huishouden van Holland en indirect van de Generaliteit, af te dragen aan de Ontvanger-Generaal van Holland.
De verponding op het schoutambt, de tienden, het veer en andere heerlijke rechten, waaronder ook de aloude mei- en herfstbede, doel: als bij de verponding.
Het haardstedengeld, doel: huishouden van Holland, later: bezoldiging van de koster/schoolmeester.
Jaarlijks werd in de rekening opgenomen wat men aan aanslagen van derden en voor het eigen huishouden had uitgegeven en wat er aan geheven penninggeld en vaste verpondingen op de heerlijke rechten was binnengekomen of wat er nog te verwachten was. Aan het eind zette men het bedrag in dat door de eigenaars van de 1215 morgen, die het ambacht besloeg, moest worden opgebracht om de rekening sluitend te maken. Men berekende vervolgens het aantal guldens en stuivers per morgen dat nodig was om het tekort te dekken. Ieder werd naar de grootte van zijn eigendom voor een veelvoud van dit bedrag aangeslagen en het collecteren van de aanslagen werd in het openbaar verpacht. De collecteur of gaarder rekende af met het ambachts-bestuur (de door hem verdiende procenten werden als uitgave in de rekening genoteerd) en het ambachtsbestuur rekende af met b. v. de ontvanger van het gewest. In het 'morgenboek' was de grootte van ieders eigendom met het oog op de omslag nauwkeurig opgetekend. In de loop van de eeuwen hebben er zich ook op dit gebied verschuivingen voorgedaan.
Vooral vanaf het ontstaan van de Republiek is het aantal vaste belastingen enorm toegenomen (zie voor publicaties op dit gebied de literatuurlijst op blz. 29) terwijl wat vanaf 1620 als heffingen ineens (gevensgeld, personele quotisatie, liberale gifte) begonnen was weldra ook in vaste belasting werd omgezet, een z.g. extra-ordinaris verponding ter hoogte van een 100ste of een 200ste penning (1% of 1/2%). Soms was dit een extra jaarlijkse belasting op grond- en huizenbezit: een reële belasting; soms bovendien op het totale vermogen inclusief effecten: een personele belasting. Extra heffingen in bijzondere tijden, zoals bij een oorlogssituatie kwamen daar weer bovenop. In 1673 (rampjaar '72) vier maal 1/2 % van het bezit! De extra-ordinaris verpondingen werden apart geboekt; ze verschenen niet in de ambachtsrekening, maar werden wel onder verantwoordelijkheid van schout en ambachtsbewaarders gecollecteerd en afgedragen. Uiteraard werden als basis voor alle belastingen en omslagen de liggers van de 'morgentalen' en de kohieren van de gebouwen en huizen gebruikt, die regelmatig door het ambacht werden bijgewerkt en in afschrift aan de collecteurs ter hand gesteld. De accijnzen laten we buiten beschouwing; alleen wordt erop gewezen dat de inning van het lastgeld op de turf is verantwoord in de registers van de boeten op het slagturven. De gelden werden in de 18e eeuw in de ambachtskist bewaard.
Dezelfde vorm van jaarrekeningen, die ook elementen van een begroting en een balans bevat, treft men zowel voor als na 1795 aan. Het reglement dat 6 maart 1805 te Capelle gearresteerd werd bracht hierin enige verandering: de eigenaars van huizen werden zwaarder belast teneinde het tekort van de kas te kunnen dekken; ook werd zuiverder onderscheiden tussen de verponding en het penninggeld enerzijds en de binnenlandse kosten anderzijds. In 1806 pas werd de administratie van de verponding evenals het saldo van de kas van de afkooppenningen geheel uit de jaarrekening van het ambacht genomen op grond van Gogels belastingwetgeving *  De posten van het penninggeld bleven nog wel verschijnen. Krachtens een ordonnantie van de Bataafse Republiek d.d. 2 december 1805 werd vanaf 1806 een recht van patent op de neringen, beroepen en bedrijven geheven.
Commissarissen voor de plaatselijke belasting hielden voortaan toezicht op de inning van alle belastingen en accijnzen. Na de inlijving van ons land bij Frankrijk, dus vanaf 1811 (om de geschiedenis nog even buiten ons bestek te vervolgen) werd naar Frans model een jaarrekening van de gemeente (commune) Capelle opgesteld door de maire en zijn adjoinct en daarnaast een ambachtsrekening door de schout met de ambachtsbewaarders. In deze laatste rekening waren in de uitgaven vrijwel uitsluitend de kosten voor het onderhoud van waterstaatkundige werken opgenomen, in de eerste, de gemeenterekening, de overige uitgaven. De inkomsten van de ambachtsrekening bestonden in de omslagen over de grondeigenaars en de huur van het ambachtshuis; die van de gemeenterekening in plaatselijke belastingen (zoals een personele belasting), die aan alle bewoners, ook de niet-grondeigenaars, werden opgelegd. Door deze scheiding werd een einde gemaakt aan de allengs toenemende onbillijkheid, dat alleen de grondeigenaars voor alle kosten, die het ambacht maakte, moesten opkomen: ook voor die, welke evenzogoed aan de niet-eigenaars ten goede kwamen zoals betalingen aan vroedvrouwen, schoolmeesters, chirurgijns en brandweerlieden. Anders gezegd: de consequentie werd getrokken uit de ontwikkeling, versneld door de omwenteling van 1795. De grondeigenaars (ingelanden) werden alleen extra belast voor de kosten die op waterstaatkundig gebied werden gemaakt. Dit is tot 1862 zo gebleven.
Hoogste nummer: 3497

Kenmerken

Datering:
1556-1948