3048 Burgerlijke instellingen van weldadigheid in Utingeradeel, 1723-1983 ( Historisch Centrum Leeuwarden/ Histoarysk Sintrum Ljouwert Leeuwarden )
3048
Burgerlijke instellingen van weldadigheid in Utingeradeel, 1723-1983
Inventaris
I. Inleiding
3048 Burgerlijke instellingen van weldadigheid in Utingeradeel, 1723-1983
I.
Inleiding
laatste wijziging 15-07-2014
Als aanvulling op de zorg voor behoeftigen die door de kerken werd verstrekt, bestonden in Utingeradeel van oudsher algemene armvoogdijen in Oldeboorn, Akkrum, Nes, Terhorne en Terkaple. Tot het midden van de negentiende eeuw werkten de plaatselijke armvoogden betrekkelijk autonoom, hoewel zij zich bij het grietenijbestuur op financieel gebied hadden te verantwoorden. Het geld dat aan de bedeling werd besteed, werd door de armvoogdijen mede uit eigen bezittingen opgebracht. In Oldeboorn werden al in de achttiende eeuw inkomsten verkregen uit de verpachting van landerijen en de tolheffing bij de draaibruggen over de Boorne. In Akkrum maakte men de as van de plaatselijke vuilstortplaats ten behoeve van de armen te gelde.
In de Armenwet van 1854 werd de bemoeienis van het gemeentebestuur met de bedeling van behoeftigen voor het eerst in wetgeving gevat. De armenzorg werd erkend als een taak van de staat, hoewel de primaire zorg ook na het van kracht worden van de wet nog aan particuliere en kerkelijke liefdadigheidsinstellingen bleef toevertrouwd. In Utingeradeel kwam naar aanleiding van de Armenwet een Verordening op de Algemene Armvoogdijen tot stand, waarin werd bepaald dat ieder dorp twee of drie armvoogden zou moeten hebben, eventueel aangevuld met een boekhouder. Verder schreef de verordening een stringente boekhouding en nauwkeurig bijgehouden correspondenties voor.
In de Armenwet van 1854 werd de bemoeienis van het gemeentebestuur met de bedeling van behoeftigen voor het eerst in wetgeving gevat. De armenzorg werd erkend als een taak van de staat, hoewel de primaire zorg ook na het van kracht worden van de wet nog aan particuliere en kerkelijke liefdadigheidsinstellingen bleef toevertrouwd. In Utingeradeel kwam naar aanleiding van de Armenwet een Verordening op de Algemene Armvoogdijen tot stand, waarin werd bepaald dat ieder dorp twee of drie armvoogden zou moeten hebben, eventueel aangevuld met een boekhouder. Verder schreef de verordening een stringente boekhouding en nauwkeurig bijgehouden correspondenties voor.
De gemeentelijke rol groeide in Utingeradeel verder na het inwerking treden van het Reglement op het Burgerlijk Armbestuur van 6 februari 1892. Het Reglement leidde tot een reorganisatie van het armwezen, waarbij de vijf plaatselijke armvoogdijen plaats moesten maken voor één gemeentelijk armbestuur. Dat bestuur bestond uit een armmeester en twee armvoogden. Zij voerden de bedelingsadministratie en oordeelden over de verlening van bijstand aan armlastigen. Terughoudendheid was daarbij het voornaamste devies: “Den armvoogden in het algemeen, den president-armvoogd in het bizonder, wordt nadrukkelijk bevolen zieken en bedeelden persoonlijk te bezoeken, ten einde zich van de noodzakelijkheid hunner bedeeling en geneeskundige hulp te overtuigen (…) Geen onderstand van welken aard ook, wordt uitgereikt, dan in geval van ziekte of de bestaande onmogelijkheid om in eigen onderhoud te voorzien.”
Incidenteel beoordeelde de armmeester verzoeken om toelating van behoeftigen tot het armhuis in Oldeboorn. Het Tehuis voor Ouden van Dagen was nieuw gebouwd in 1889 en stond onder de dagelijkse leiding van een armmoeder. In het armhuis heerste een strenge tucht. Het reglement van 27 maart 1933 schreef onder andere voor dat “de verpleegden in het armhuis te Oldeboorn gehoorzaamheid verschuldigd zijn aan de moeder. Zij hebben zich te onderwerpen aan dit reglement en zich dienovereenkomstig te gedragen. (…) De verpleegden zijn verplicht alle hun door de moeder of den armmeester opgedragen werkzaamheden, zonder vergoeding in eenigen vorm, te verrichten. (…) Het verkeeren in kennelijken staat van dronkenschap en het medebrengen van alcoholische dranken is nadrukkelijk verboden en wordt streng gestraft.”
Wegens de sterke terugloop van het aantal bewoners moest de gemeente in 1954 tot sluiting van het tehuis overgaan. De laatste vijf bewoners werden in andere bejaardeninrichtingen ondergebracht.
Incidenteel beoordeelde de armmeester verzoeken om toelating van behoeftigen tot het armhuis in Oldeboorn. Het Tehuis voor Ouden van Dagen was nieuw gebouwd in 1889 en stond onder de dagelijkse leiding van een armmoeder. In het armhuis heerste een strenge tucht. Het reglement van 27 maart 1933 schreef onder andere voor dat “de verpleegden in het armhuis te Oldeboorn gehoorzaamheid verschuldigd zijn aan de moeder. Zij hebben zich te onderwerpen aan dit reglement en zich dienovereenkomstig te gedragen. (…) De verpleegden zijn verplicht alle hun door de moeder of den armmeester opgedragen werkzaamheden, zonder vergoeding in eenigen vorm, te verrichten. (…) Het verkeeren in kennelijken staat van dronkenschap en het medebrengen van alcoholische dranken is nadrukkelijk verboden en wordt streng gestraft.”
Wegens de sterke terugloop van het aantal bewoners moest de gemeente in 1954 tot sluiting van het tehuis overgaan. De laatste vijf bewoners werden in andere bejaardeninrichtingen ondergebracht.
De sluiting van het Tehuis voor Ouden van Dagen markeerde het einde van een tijdperk. De zorg voor behoeftigen maakte vanaf de jaren vijftig grote veranderingen door, uitmondend in de Bijstandswet van 1963. Die impliceerde dat steunverlening in de eerste plaats een aangelegenheid voor de overheid was, waardoor het belang van particuliere en kerkelijke armfondsen afnam. De nieuwe taakstelling ging al direct de personele capaciteit van de afdeling Sociale Zaken te boven. Zoals ook op andere beleidsterreinen het geval was, speelde haar schaalgrootte de gemeente parten. Voor het door de wet verplicht gestelde maatschappelijk werk was in Utingeradeel geen ambtelijke capaciteit beschikbaar. Nog in 1965 werd daarom een gemeenschappelijke regeling voor de directie en administratie van de Sociale Dienst met de gemeente Heerenveen aangegaan. Met enkele wijzigingen bleef die gemeenschappelijke regeling tot de gemeentelijke herindeling van 1984 bestaan.
Binnen de gemeenschappelijke regeling voerde de Gemeentelijke Sociale Dienst van Utingeradeel een eigen boekhouding, die na de beëindiging ervan op het gemeentekantoor van Heerenveen achterbleef. Ook andere archivalia uit het tijdvak 1951-1983 bleven aanvankelijk onder beheer van de centrumgemeente. In december 2009 zijn alle stukken die betrekking hadden op de voormalige gemeente Utingeradeel aan het archief van Boarnsterhim overgedragen.
Binnen de gemeenschappelijke regeling voerde de Gemeentelijke Sociale Dienst van Utingeradeel een eigen boekhouding, die na de beëindiging ervan op het gemeentekantoor van Heerenveen achterbleef. Ook andere archivalia uit het tijdvak 1951-1983 bleven aanvankelijk onder beheer van de centrumgemeente. In december 2009 zijn alle stukken die betrekking hadden op de voormalige gemeente Utingeradeel aan het archief van Boarnsterhim overgedragen.
laatste wijziging 15-07-2014
72 beschreven archiefstukken
Kenmerken
Datering:
1723-1983
Auteur:
A. Tuinhout
Soort toegang:
Inventaris
Omvang:
2,00 m1
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Historisch Centrum Leeuwarden. Toegang 3048 Burgerlijke instellingen van weldadigheid in Utingeradeel, 1723-1983
VERKORT:
NL-LwnHCL 3048
VOLLEDIG:
Historisch Centrum Leeuwarden. Toegang 3048 Burgerlijke instellingen van weldadigheid in Utingeradeel, 1723-1983
VERKORT:
NL-LwnHCL 3048
Categorie:
laatste wijziging 15-07-2014
72 beschreven archiefstukken