Uw zoekacties: Gemeentearchitect, later Directeur Gemeentewerken van Leeuwa...

1064 Gemeentearchitect, later Directeur Gemeentewerken van Leeuwarden, 1843-1920 ( Historisch Centrum Leeuwarden/ Histoarysk Sintrum Ljouwert Leeuwarden )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.1. Geschiedenis
1064 Gemeentearchitect, later Directeur Gemeentewerken van Leeuwarden, 1843-1920
1. Inleiding
1.1.
Geschiedenis
Van oudsher is de zorg voor de publieke werken, ook wel openbare of gemeentewerken genoemd, één van de belangrijkste locale overheidstaken geweest. De stichting, exploitatie en het onderhoud van de gemeenschappelijke en het toezicht op de particuliere wegen, waters, waterovergangen, gebouwen, woningen e.d. brachten in de loop der eeuwen toenemende werkzaamheden en een zich veranderende organisatie met zich mee.
In het 'Stadtsboeck' van Leeuwarden *  zijn verschillende voorschriften te vinden waaruit valt op te maken dat reeds in het begin van de 16e eeuw *  plaatselijke keurmeesters met het toezicht e.a. waren belast. In de Magistraat worden later Bouwmeesters genoemd *  die zich op bestuursniveau met de publieke werken bezighielden. Voor de dagelijkse uitvoering lieten zij zich bijstaan door een van stadswege aangestelde stadstimmerbaas en een stadsmetselbaas *  . Aan het einde van de 18e eeuw vroegen de 'bouwerijen' in de stad om een uitgewerkt plan van aanpak dat naar de mening van de Magistraat haar eigen deskundigheid te boven ging. In het jaar 1792 besloot de Magistraat *  dan ook om de funkties van stadstimmerbaas en stadsmetselbaas op te heffen en te verenigen in die van de Stadsarchitect. *  Deze overlegde vanaf 1816 met de Raadscommissie van Bouwzaken *  die zich bezighield met de inspektie van de stadswerken, het opmaken van de jaarlijkse begroting, het vervaardigen van de bestekken en het toezicht op de uitvoering. Ter assistentie bij de dagelijkse uitvoeringswerkzaamheden werd onder zijn toezicht in 1820 een Timmer- of Stadsbaas aangesteld. Diens funktienaam veranderde in 1843 in Onderarchitect en in 1874 in Hoofdopzichter.
De Gemeentewet van 1851 gaf richting aan een gestructureerde opzet van de plaatselijke voorschriften met betrekking tot de openbare werken. De belangrijkste wetsartikelen *  betroffen onder meer de zorg voor de bruikbaarheid en instandhouding van de publieke werken, het toezicht op de particuliere werken en het jaarlijks begroten van de inkomsten en uitgaven. Nieuwe gemeentelijke voorschriften kwamen in de plaats van allerlei keuren en bepalingen. *  In Leeuwarden werden deze voornamelijk in de jaren 1873-1874 vastgesteld *  waarbij gelijktijdig een verandering in de organisatie van de Publieke Werken plaatsvond.
Tot dan toe waren verschillende door de stad aangestelde funktonarissen als de genoemde Stadsbaas, de ververs en glazenmakers, de straatmakers, de keizelaars, de lantaarnopstekers en -vullers, de hoveniers en de reinigers onder de verantwoording van de Gemeentearchitect werkzaam. Een uitvoerige overweging van diens hand leidde tot de erkenning dat, als gevolg van de toenemende werkzaamheden, een uitbreiding van het personeel en een andere opzet van de organisatie van de 'gemeentelijke architectuur' nodig was. *  De funktienaam van de gemeentearchitect veranderde gelijktijdig in die van de Direkteur van Gemeentewerken.
Mede als gevolg van het aantreden van een nieuwe Direkteur vond in 1895 een volgende reorganisatie plaats. De voorschriften krachtens de (hinder)wet van 1875 *  hadden vooral de werkzaamheden verbonden aan het toezicht op het particuliere bouwen sterk laten toenemen. De afgeleide plaatselijke voorschriften en instrukties bleken in deze te gedetailleerd te zijn opgezet, waardoor een behoorlijke uitvoering werd belemmerd. De nieuwe bepalingen van 1895 *  laten een Gemeentewerken zien bestaande uit een afdeling 'Bouwen', belast met werkzaamheden van de openbare werken en het toezicht op de particuliere werken, en een afdeling 'Plantsoenen', belast met de groenvoorziening; ieder met een eigen opzichter. De algehele leiding berustte bij de Direkteur en de tweede man de Hoofdopzichter. In het jaar 1905 *  werd ingevolge de uitvoering van de Woningwet van 1902 en de Bouwverordening *  , en ter ontlasting van de Direkteur van Gemeentewerken onder de direkte bevelen van het College van Burgemeester en Wethouders een Inspekteur voor het Woningtoezicht aangesteld die de beschikking kreeg over een eigen opzichter en bureauklerk *  . Volgens de gewijzigde 'Verordening regelende het getal...der ambtenaren en werklieden' bestond Gemeentewerken sindsdien uit de Eerste afdeling, waarvan aan het hoofd stond de Direkteur, en de Tweede afdeling, waarvan de Inspekteur voor het Woningtoezicht de leiding had. In de praktijk werden deze afdelingen aangeduid met 'Gemeentewerken' respektievelijk 'Woningtoezicht'.
In 1920 werd op grond van artikel 114b van de Gemeentewet besloten om aparte bedrijfsverordeningen vast te stellen voor het Bedrijf der Gemeentewerken (inclusief Woningtoezicht), het op te richten Grondbedrijf, ter exploitatie van de gemeentelijke terreinen, en het eveneens nieuwe Gemeentelijke Woningbedrijf, voor het beheer van het gemeentelijke woningbezit *  . De in aantal toegenomen taken van de nieuwe bedrijven waren tot dan toe hoofdzakelijk door Gemeentewerken waargenomen. De financiële administraties van deze bedrijven werden losgekoppeld van de gemeenterekening, waardoor een beter inzicht in de bedrijfsresultaten kon worden verkregen.
De volgende organisatorische wijziging vond plaats in 1955 waarbij het Bedrijf der Gemeentewerken werd aangewezen als tak van dienst ex artikel 252 van de Gemeentewet en de naam werd omgezet in de Dienst Openbare Werken. In het jaar 1962 werd de Tweede afdeling van Openbare Werken, Woningtoezicht formeel een aparte dienst *  . In 1973 werd de Dienst Openbare Werken samen met het Grondbedrijf samengebracht in de nieuwe Dienst Stadsontwikkeling. In 1985 werd hierbij de Dienst Bouw- en Milieutoezicht gevoegd, waarna bij de gemeentelijke reorganisatie in 1990 de Dienst Stads Ontwikkeling werd ondergebracht in de nieuwe diensten Stadsontwikkeling en Milieu en Stadsbeheer.
Vanaf het begin van de zeventiende eeuw tot in het jaar 1824 was het Stadstimmerhuis of 'Stadsholt en werckhuys' en de woning van de timmerbaas gevestigd in de voormalige Arkelei, onder meer gebouwd in de voormalige kapel van het Blokhuis *  . In 1824 werd deze huisvesting verkocht voor de vergroting van de Rijksgevangenis. Het timmerhuis en de woning werden vervolgens nieuw opgetrokken aan de oostzijde van de Hoeksterpoortdwinger. Als gevolg van de daar in 1845 tevens gevestigde Gasfabriek werden in 1868 'het bureau van de Gemeentearchitect, de werk- en bergplaatsen en de woning van de architect' ondergebracht in het oostelijke gedeelte van de aangekochte Cavallerie-stallen aan de Arendstuin. *  In het jaar 1882 werd het Bureau van de Direkteur van Gemeentewerken verplaatst naar de eerste verdieping van de voormalige Hoofdwacht aan het Hofplein. Vanwege de ligging naast het Stadhuis kon hierdoor een doelmatiger overleg met het Gemeentebestuur plaatsvinden. In 1914 verhuisde men, samen met het Bureau van de Gemeenteontvanger naar het naastgelegen pand aan het Gouverneursplein 40 aan de overkant van de Sint Jacobsstraat. In 1918 werd het Tekenbureau ondergebracht in het pand Gouverneursplein 42.
In het jaar 1843 bestond het vaste personeel naast de Stadsarchitect uit 13 vaste werklieden. In 1920 was dit aantal uitgegroeid tot 36. Daarnaast is in de loop der jaren voor de uitvoering van de verschillende werken veelvuldig gebruik gemaakt van tijdelijke arbeidskrachten *  .
Vanaf het begin van de zestiende eeuw *  rekende men tot de werkzaamheden van de Openbare Werken het oprichten, exploiteren en onderhouden van de gemeenschappelijke wegen, waterstaats- en overige bouwwerken; alsmede het uitoefenen van het toezicht op de particuliere werken onder meer door het verstrekken van vergunningen. Plaatselijke voorschriften werden in de loop van de 19e eeuw centraal voorgeschreven in de door het Rijk opgestelde Gemeentewet, Hinderwet, Gezondheidswet en de Woningwet *  .
De Gemeentearchitect en de verschillende opzichters blijken in het verlengde van hun funkties eveneens nauw betrokken te zijn geweest bij de plaatselijke Brandweer *  .

Kenmerken

Datering:
1843-1920
Soort toegang:
inventaris
Inventaristitel:
Inventaris van de archieven van de Gemeentearchitect, later Direkteur van Gemeentewerken van Leeuwarden, (1832)1843-1920
Omvang:
33 m1
Bloknummer:
14
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Historisch Centrum Leeuwarden. Toegang 1064 Gemeentearchitect, later Directeur Gemeentewerken van Leeuwarden, 1843-1920
VERKORT:
NL-LwnHCL 1064