0483-01 Commissie voor de opgravingen gemeente 's-Gravenhage ( Haags Gemeentearchief )
0483-01
Commissie voor de opgravingen gemeente 's-Gravenhage
Inleiding *
De directeur van Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, dr. Holwerda, veronderstelde dat Lugdunum Batavorum in de buurt van Den Haag onder de duinen bedolven zou liggen. Ook drs. N.J. Pabon, conservator bij het gemeentearchief van Den Haag, was hiervan overtuigd en hij stelde een uitgebreid archiefonderzoek in naar de loop van twee oude Romeinse wegen, de weg van Arendsburg naar Waalsdorp en de oude Rijnweg van de Maas naar de Rijn, als verbindingsweg tussen de oudste germaanse nederzettingen langs de duinrand. In 1927 publiceerde hij zijn bevindingen * .
Op aanwijzing van Pabon en met toestemming van de gemeente Den Haag voerde Holwerda in 1930 een proefopgraving uit op Ockenburgh. Deze opgraving bevestigde Holwerda in zijn vermoeden dat zich hier onder het zand een grote, belangrijke Romeinse vindplaats bevond. Begin 1931 diende hij dan ook een verzoek om subsidie voor een vervolgonderzoek in.
Om dit verzoek te kunnen beoordelen benoemde de burgemeester op 3 maart 1931 een Commissie. Op het gunstig advies van deze commissie werd een subsidie van maar liefst f. 4000,- verleend, waarna Holwerda aan het graven sloeg. Hierbij maakte hij gebruik van de 'sleuvenmethode' omdat zelfs de riante subsidie niet voldoende was voor een volledige afgraving van de bovengrond. Het werk werd uitgevoerd door arbeiders uit de werkverschaffing.
De resultaten vielen Holwerda tegen en zijn belangstelling liep terug. Op 27 oktober 1933 verleenden B&W evenwel aan Pabon - die blijkbaar de drijvende kracht achter de opgraving was geworden, want hij werd aangeschreven in zijn rol als uitvoerder, niet in zijn rol als secretaris van de commissie - toestemming voor een nader onderzoek betreffende een door hem gevonden ondergestoven oude weg op het terrein van Ockenburgh, Meer en Bosch en omgeving.
Op aanwijzing van Pabon en met toestemming van de gemeente Den Haag voerde Holwerda in 1930 een proefopgraving uit op Ockenburgh. Deze opgraving bevestigde Holwerda in zijn vermoeden dat zich hier onder het zand een grote, belangrijke Romeinse vindplaats bevond. Begin 1931 diende hij dan ook een verzoek om subsidie voor een vervolgonderzoek in.
Om dit verzoek te kunnen beoordelen benoemde de burgemeester op 3 maart 1931 een Commissie. Op het gunstig advies van deze commissie werd een subsidie van maar liefst f. 4000,- verleend, waarna Holwerda aan het graven sloeg. Hierbij maakte hij gebruik van de 'sleuvenmethode' omdat zelfs de riante subsidie niet voldoende was voor een volledige afgraving van de bovengrond. Het werk werd uitgevoerd door arbeiders uit de werkverschaffing.
De resultaten vielen Holwerda tegen en zijn belangstelling liep terug. Op 27 oktober 1933 verleenden B&W evenwel aan Pabon - die blijkbaar de drijvende kracht achter de opgraving was geworden, want hij werd aangeschreven in zijn rol als uitvoerder, niet in zijn rol als secretaris van de commissie - toestemming voor een nader onderzoek betreffende een door hem gevonden ondergestoven oude weg op het terrein van Ockenburgh, Meer en Bosch en omgeving.
Voor gemeentearchivaris Moll werd het langdurige verzuim van archieftaken door Pabon ondertussen steeds nijpender. Hij bevond zich echter in een ambivalente positie, want hij was zelf lid van de commissie. Hij richtte dan ook verschillende beleefde verzoeken aan B&W om de inzet van Pabon van een einddatum te voorzien, of anders een vervanger voor het archief aan te wijzen, zonder daarmee het belang van de opgravingen te willen bagatelliseren. Pabon, zich bewust van deze moeilijke situatie, voerde daarop opgravingen uit tijdens zijn reguliere verlof van 23 juli tot 13 augustus 1934.
In oktober 1934 bracht Pabon verslag uit aan de Commissie en aan B&W en publiceerde hij een artikel in het jaarboekje Die Haghe, waarin hij concludeerde dat zijn eerdere veronderstelling betreffende de loop van de oude rijnweg "volkomen bevestigd" was gebleken, en dat de binnenduinen tussen Den Haag en Monster in de bataafse tijd inderdaad dicht bevolkt waren geweest * . Holwerda op zijn beurt publiceerde in 1938 zijn onderzoeksresultaten, en die waren heel wat minder triomfantelijk van toon, en bovendien nogal slordig en weinig bruikbaar voor latere archeologen * .
Een opheffingsbesluit van de Commissie is t/m 1936 niet aangetroffen.
In oktober 1934 bracht Pabon verslag uit aan de Commissie en aan B&W en publiceerde hij een artikel in het jaarboekje Die Haghe, waarin hij concludeerde dat zijn eerdere veronderstelling betreffende de loop van de oude rijnweg "volkomen bevestigd" was gebleken, en dat de binnenduinen tussen Den Haag en Monster in de bataafse tijd inderdaad dicht bevolkt waren geweest * . Holwerda op zijn beurt publiceerde in 1938 zijn onderzoeksresultaten, en die waren heel wat minder triomfantelijk van toon, en bovendien nogal slordig en weinig bruikbaar voor latere archeologen * .
Een opheffingsbesluit van de Commissie is t/m 1936 niet aangetroffen.
laatste wijziging 09-02-2023
7 beschreven archiefstukken
29 gedigitaliseerd
totaal 29 bestanden
Plaatsingslijst *
laatste wijziging 09-02-2023
7 beschreven archiefstukken
29 gedigitaliseerd
totaal 29 bestanden
Bijlagen
laatste wijziging 09-02-2023
7 beschreven archiefstukken
29 gedigitaliseerd
totaal 29 bestanden
Kenmerken
Datering:
(1930) 1931-1934
Beschrijving:
Plaatsingslijst van het archief van de Commissie voor de opgravingen
Omvang in m¹:
0,03
Auteur:
A.M.J. de Haan
Openbaarheid:
Geheel openbaar
Categorie:
Archiefvormer(s):
laatste wijziging 09-02-2023
7 beschreven archiefstukken
29 gedigitaliseerd
totaal 29 bestanden