Uw zoekacties: Provinciale commissie van onderwijs, 1815 - 1857

889 Provinciale commissie van onderwijs, 1815 - 1857 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Herkomst van de archiefbescheiden
2. Provinciale commissie van onderwijs
889 Provinciale commissie van onderwijs, 1815 - 1857
Inleiding
2.
Provinciale commissie van onderwijs
Organisatie: Groninger Archieven
Zoals in toegangnr. 888 vermeld, bleven de schoolopzieners van het voormalig Departement van de Westereems hun functie uitoefenen tot 1815. Op 17 april van dat jaar verscheen de Gouverneur des Konings, G.W. baron van Imhoff in de voorjaarsvergadering van de Commissie van Onderwijs en las het Koninklijk Besluit van 6 maart 1815, nr. 76 (Bijvoegsel Staatsblad 1815, 2e stuk, p. 7-13) voor, waarbij in de plaats van de vorige in ieder gewest of provincie zouden worden ingesteld Provinciale Commissiën van Onderwijs. deze nieuwe commissies zouden door de Gouverneur geïnstalleerd worden en kregen onder andere de opdracht, de archiefbescheiden van haar ambtsvoorgangers over te nemen.
Na dècharge van de oude gecombineerd Drents-Groningse Commissie ging de Gouverneur over tot de installatie van de Provinciale Commissie. Deze bestond uit: mr. Th. van Swinderen, J. Rutgers, J.A. Uilkens, N. Westendorp, H. Wester en M.J. Adriani. Van deze personen hadden alleen Van Swinderen en Wester ook in de voorgaande commissies zitting gehad. De andere leden waren evenwel ook alle onderwijzer geweest of uit anderen hoofde (predikantschap) bij het lager onderwijs betrokken geweest.
Ingevolge van Koninklijk Besluit van 13 maart 1821, nr. 85 ging de Gouverneur het voorzitterschap van de Provinciale Commissie bekleden. Dit gebeurde niet omdat het voorzitterschap onenigheid onder de leden zou hebben gegeven, maar alleen om het tweevoudig karakter van de commissie te onderstrepen, namelijk als provinciaal adviescollege en als vergadering van met Rijkstaken op het gebied van het openbaar onderwijs belaste ambtenaren (schoolopzieners).
Bovendien had de Koning met het bedoelde besluit een meer bindende uitvoering willen geven - aldus het begeleidende schrijven van minister Falck aan de Gouverneur *  - aan artikel 5 van de reeds in 1814 onverkort gehandhaafd Schoolwet van 1806. Dit artikel bepaalde, dat "een Lid uit elk departementaal en landschapsbestuur moest worden genoemd om bijzonder belast te zijn met het toezigt over het schoolwezen en om in meer onmiddellijke betrekkingen te staan tot de Kommissien van Onderwijs", een bepaling, die sedertien in onbruik geraakt scheen te zijn. In 's Konings opinie kon een goede gang van zaken bij het onderwijs alleen gewaarborgd zijn bij een stipte uitvoering van de geldende wetten en reglementen. In de Franse tijd was hier te vaak de hand mee gelicht, zodat een verscherpt toezicht van de directe vertegenwoordiger van het Rijksgezag in de provincie gewenst leek. Dit toezicht zou zich moeten uitstrekken tot zaken betreffende vorming en bezoldiging van "bekwame en geschikte onderwijzers" en "het bezit van goede en welingerigte schoollokalen".
Op deze gebieden diende de Gouverneur dan ook plaatselijke en gewestelijke maartregelen te "provoceren, bevorderen of nemen".
Als voorzitter van de provinciale commissie van onderwijs zouden door hem meer in het bijzonder ter harte genomen moeten worden:
- het bijleggen van geschillen tussen plaatselijke besturen en schoolopzieners
- het kennisnemen van de periodieke rapporten van de districtsschoolopzieners en het ambtelijk ondersteunen van de door hen voorgedragen voorstellen tot verbetering van het schoolwezen
Ondanks -of misschien toch wel dankzij- dit rechtstreeks ingrijpen van de centrale regering in de werkzaamheden van de commissie bleef haar werkwijze vrijwel ongewijzigd. De indeling van de provincie Groningen in zes districten ten behoeve van de inspectie vastgersteld in de vergadering van 7 april 1815, was op enkele wijzigingen na conform aan de "globale indeling" die de Secretaris van Staat voor de Binnenlandse Zaken bij zijn Besluiten van 15 maart nr. 37 en 25 maart nr. 30 had meegezonden. Deze *  indeling is tot 1858 van kracht gebleven:
1e district: gemeenten Groningen, Haren, Hoogezand, Sappemeer en Noorddijk
2e district: gemeenten in het kanton Zuidhorn (Westerkwartier), Aduard, Ezinge, Grootegast, Grijpskerk, Hoogkerk, Leek, Marum, Oldehove, Oldekerk en Zuidhorn
3e district: gemeenten in het kanton Onderdendam, Adorp, Baflo, Bedum, Eenrum, Kantens, Kloosterburen, Leens, Middelstum, Uithuizen, Uithuizermeeden, Ulrum, Usquert, Warffum en Winsum
4e district: gemeenten in het kanton Appingedam, Appingedam, bierum, Ten boer, Delfzijl, Loppersum, slochteren, Stedum en 't Zandt
5e district: gemeenten in het kanton Zuidbroek, Muntendam, Veendam, Wildervank en Zuidbroek;gemeenten in het kanton Winschoten, Beerta, Finsterwolde, Meeden, Midwolda, Nieuwolda, Oude Pekela, Scheemda, Termunten en Winschoten
6e district: gemeenten Bellingwolde, Nieuwe Pekela, Nieuwe Schans, Onstwedde, Vlagtwedde en Wedde
Behalve met de taken van inspectie en rapportage bleef de Provinciale Commissie belast met het afnemen van onderwijzersexamens. Ook werd haar advies ingeroepen bij de beslissing over de macht van kerkelijke collatoren in onderwijzersbenoemingen *  .
De invoering van nieuwe leermethoden, het toezicht op hygiëne in schoolgebouwen werd ook het takenpakket van de commissie gerekend, evenals het toezicht op wat genoemd werd "bijzonder leerstellig" onderwijs, hetzij in de vorm van godsdienstlessen aan openbare scholen hetzij in met bijzondere vergunning opgerichte partilculiere of bijzondere scholen *  .
De invoering van de Wet op het Lager Onderwijs van 13 augustus 1857 (Staatsblad 103) maakte een einde aan de werkzaamheden en bevoegdheden van de commissie, nadat reeds in 1850 een einde gekomen was aan de rol van de Gouverneur als voorzitter van de verzamelde districtsschoolopzieners.
3. Literatuur
Inventaris

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van de archieven van de provinciale commissie van onderwijs in de provincie Groningen
Bewerker:
E. Bosscha Erdbrink
Behoort tot collectie:
Provincie Groningen
Laatste Publicatie:
1996
Omvang:
5 m standaardarchiefberging
Bijzonderheden:
Herziene versie