Uw zoekacties: Nabergilden, 1668 - 1940

418 Nabergilden, 1668 - 1940 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Algemeen
418 Nabergilden, 1668 - 1940
Inleiding
1.
Algemeen
Organisatie: Groninger Archieven
In vroeger tijden was men door het ontbreken van instanties en instellingen op allerlei gebied veel meer op elkaar aangewezen dan tegenwoordig. In geval van ziekte, overlijden, bevallingen etc. hielp men elkaar onderling. Op voor verschillende plaatsen verschillende tijdstippen werd deze onderlinge hulp beter georganiseerd; bepaalde straten, wijken of gehuchten sloten zich aaneen en organiseerden zich in verenigingen, die in de provincie Groningen afhankelijk van de plaats kluften, gilden of buurten werden genoemd. Later kwam de term nabergilden in zwang. Het oudste gildeboek dat bekend is vangt aan in 1668. Men moet de nabergilden onderscheiden van de Middeleeuwse ambachts- en koopmansgilden, die waren georganiseerd op basis van het beroep dat men uitoefende.

De namen gilde en kluft worden in de bronnen willekeurig naast- en doorelkaar gebruikt. Voor het gemak wordt hier in het vervolg de naam gilde gebruikt.

Elke gilde stelde een reglement op, ook wel 'Rolle' of 'Willekeur' geheten, met daarin een omschrijving van de 'naberplichten'. Zo'n reglement bevatte in het algemeen de taakomschrijving van het gilde, alsmede bepalingen ten aanzien van organisatie en boetes. De omvang en dus ook de gedetailleerdheid van deze reglementen liep sterk uiteen. Ze werden door de gezamenlijke 'gildebroeders' opgesteld en goedgekeurd, en zo ook nog goedgekeurd en ondertekend door een bestuursinstantie, afhankelijk van de plaats en tijd onder andere de drost of het gemeentebestuur.
De leden van een gilde, vaak aangeduid als gildebroeders, kwamen (meestal) jaarlijks bij elkaar. Op deze bijeenkomsten werd zonodig het reglement aangepast. Verder werd er jaarlijks een nieuw bestuur gekozen. Dit bestuur bestond uit een Olderman, ook wel kluftmeester geheten, een Jongerman of Heuveling en in een enkel geval uit een bode. De Olderman had de feitelijke leiding over het gilde. Op zijn initiatief kwamen de leden van het gilde bijeen. Daarnaast hield hij het gildeboek bij; dit bevatte naast het reglement uiteenlopende zaken als lijsten van ingezetenen, nieuw ingekomenen en overledenen, aantekeningen over verkiezingen en vooral registers van inkomsten en uitgaven (dit alles per gilde variërend in uitgebreidheid). De Jongerman stond de Olderman in zijn taken bij. In slechts enkele gevallen is sprake van een bode; hij was dan belast met het aanzeggen der leden, het regelen van begrafenissen en andere diensten. Jaarlijks werd een nieuwe Olderman gekozen, meestal degene die het jaar ervoor Jongerman was geweest. In dat geval werd tevens een nieuwe Jongerman gekozen. Op de bijeenkomst werd verder door de gildebroeders het beleid van het aftredende bestuur goed- dan wel afgekeurd.

Meestal kwam men bij elkaar ten huize van de Olderman, anders in de school of de herberg. Over het algemeen waren dit alleen de mannen; slechts af en toe waren ook de vrouwen aanwezig. Op de bijeenkomst werd jaarlijks het zogenaamde gildebier genuttigd. Aanvankelijk werd alleen bier gedronken, later ook jenever en brandewijn. De kosten werden betaald uit de boetes en contributies. Het lidmaatschap van het gilde was niet verplicht. Werd men wel lid, dan betaalde men gewoonlijk een entreegeld, waarvan de hooge verschilde naar gelang men eigenaar dan wel huurder was.
De plichten bestonden uit het waken bij zieken, en in geval van overlijden uit afleggen, kisten, verluiden en begraven. Niet al deze plichten bestonden overal; soms werd bijvoorbeeld een professionele doodgraver aangesteld. Bij verzuim van de plichten volgde een boete.
De reglementen van de gilden in deze inventaris aanwezig hebben voornamelijk betrekking op hulp bij ziekte en dood; een enkele keer is een bepaling opgenomen over hulp bij brand. Over het algemeen kunnen we betreffende gilden dus aanduiden met de term 'begrafenisgilden'.
Naast de boven omschreven nabergilden waren er verenigingen die wel gebaseerd waren op onderlinge hulp, maar toch niet (volledig) tot de nabergilden kunnen worden gerekend. Zo kenden veel (alle?) dorpen zogeheten Willekeuren: dit waren overeenkomsten tussen eigenaren van een marke of boerschap, waarin de rechten en plichten waren omschreven die de leden hadden in betrekking tot de weiden, bouwgronden, wegen, afwatering etc. Tevens waren er afspraken over gezamenlijke arbeid bij de oogst, het toezicht op dijken en wegen etc.
In het archief van de familie Hora Siccama (inv.nr. 445) bevindt zich een rekenboek van de Oldersummer kluft, voornamelijk bevattende de financiële zaken betreffende een stuk land dat de kluftgenoten geschonken was ten behoeve van de armen in de kluft. Het land werd verhuurd; de huuropbrengst was bestemd voor armenzorg. Als administrateur trad een hoofdeling op, die hiervoor een rekenboek bijhield. De kluftleden keurden jaarlijks de administratie goed of af. Hoewel het geheel doet denken aan de beschreven nabergilden, wijkt het qua doelstelling en organisatie toch zoveel af dat het hier niet is opgenomen. Mogelijk was het wel een voorloper van de latere gilden.
De gilderollen van de gilden in de plaatsen die onder de jurisdictie der stad Groningen vielen werden tot 1808 goedgekeurd en ondertekend door de drosten of door de gerichtsman van Selwerd. De stad probeerde zoveel mogelijk invloed uit te oefenen op de gilden. Al op 4 december 1721 droegen Burgemeesters en Raad aan de gilden de strenge handhaving van de wet op de begrafenissen op. Mogelijk heeft dit tot het ontstaan van veel gildeboeken geleid. Buiten de stadsjurisdictie waren het andere instanties die de gilderollen goedkeurden en ondertekenden; in Zeerijp onder andere het gerecht van Zeerijp.
Tot 1815 waren de gilderollen slechts onderlinge contracten van verschillende inhoud. Ná 1815 kregen de gemeentebesturen, op grond van artikel 155 van de grondwet en artikel 49 van het Reglement voor het bestuur ten plattelande der provincie Groningen, de bevoegdheid om zich met de gilden te bemoeien. Dit leidde in veel gemeenten tot vervanging van de oude gilderollen door nieuwe, door het gemeentebestuur vastgestelde en goedgekeurde reglementen, die voor alle gilden in een gemeente identiek waren (Scheemda 1818, Bedum 1825 en Leens 1830). Een voorbeeld van de reden tot de invoering van deze nieuwe reglementen is te vinden in het 'Reglement op de Kluften in de gemeente Leens' van 1830: 'Burgemeester en Assessoren der gemeente Leens, brengen bij dezen ter kennisse van de Ingezetenen der Gemeente dat de Gemeenteraad overwegende, dat de thans bestaande Kluftwetten, slechts onderlinge overeenkomsten zijn, van onderscheidene inhoud en inrigting, en geenen genoegzamen waarborg opleveren voor de bewaring van goede orde en inachtneming der diensten en hulpbetooning, waartoe naburen in gevallen van ziekte, nood en dood en dergelijke jegens elkanderen behooren gehouden te worden, --- en willende ter wegneming van alle ongelegenheden en wanorde--- eene eenparige regeling dezer aangelegenheden daarstellen --- heeft goedgevonden op grond van art. 155 der grondwet, en art. 26 van het Reglement op het bestuur ten plattelande in de Provincie Groningen ---'.
De meeste gildeboeken van de in deze inventaris aanwezige gilden eindigen in de tweede helft van de 19e eeuw. Enkele gaan door tot begin 20e eeuw. Dat van Nieuwolda gaat door tot 1907, dat van Schouwerzijl tot 1914 en dat van Midwolda zelfs tot 1934. Het gildeboek van Nieuwolda geeft ook de reden van beëindiging; in de notulen van de jaarvergadering van 27 december 1907 wordt een begrafenisvereniging met vast personeel aangekondigd. Dit zal de reden voor het einde van veel gilden zijn geweest: veel taken van de gilden werden door gemeentelijke instellingen overgenomen (ziekenzorg, brand) of door zelfstandige verenigingen.
2. Verwerving
3. Omvang
4. Literatuurlijst