De door staten 2 maart dezes jaars geadmitteerde pastoor van Bergeik F.A. Deeleh wordt namens hen gelast, zoomede zijn ka¬pelaan, hunne roomsch priesterlijke" functiën te exerseren en doen onder de jurisdictie van den dorpe van Bergeijk, als zijnde de plaats, voor welke hij en zijne voorschr. kapellaan door hooggemelde haar edelm. tot roomsche priesters zijn toe¬gelaten en geenszins in de zoogenaamde heikerk, welke buiten het grondgebied van deze staat gelegen is. Voorts moeten pas¬toor en kapellaan zich met er woon zich insgelijks binnen het voors. dorp van Bergeijk begeven en dus niet buiten het ge¬bied van haar hoogm. domiciliëereirr Mochten pastoor en kapel¬laan niet dadelijk aan de voorw. denuntiatiën voldoen, dan zou het hoog officie genoodzaakt wezen "soodanig tegen deselve te ageeren, als tot maintien van *s lands wetten en de goede or¬de sal oordeelen en vinden te behooren".
De vorster ontving deze aanschrijving, met last zich ten woon-huize des pastoors te begeven en dat besluit te exploiteren. Het origineel stuk, dato 12 augustus 1779, had de vorster aan pastoor Deelen geëxploiteerd en deze cöpie den 16 awgustus met vermelding van volbrachte last en uitvoering geteekend.