Uw zoekacties: Vereniging 'Oud-Dordrecht'

129 Vereniging 'Oud-Dordrecht' ( Regionaal Archief Dordrecht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Beperkingen aan het gebruik
Andere toegangen
Aanvraaginstructie
Citeerinstructie
Inleiding
Geschiedenis
129 Vereniging 'Oud-Dordrecht'
Inleiding
Geschiedenis
In het voorjaar van 1892 werd in Dordrecht een tentoonstelling georganiseerd door de Vereniging 'Vak en kunst' bij gelegenheid van haar eerste lustrum. Deze vereniging stelde zich ten doel het handwerk op een hoger peil te brengen door het organiseren van lezingen over kunst, economie en sociologie en het vormen van een bibliotheek op het gebied van kunst, kunstnijverheid en ambachten. Op de tentoonstelling in 'Kunstmin' werden zowel oude als voor die tijd moderne kunstvoorwerpen getoond. Speciaal de historische afdeling met tal van prenten en voorwerpen die betrekking hadden op het Dordrechts verleden trok bijzonder veel belangstelling. Aangemoedigd door dit succes rijpte bij enige stadgenoten het plan een vereniging op te richten, die zou trachten het geëxposeerde onder te brengen in een museum. Zij hoopten vele Dordtenaren bereid te vinden hun kunstschatten af te staan aan een plaatselijk museum, waardoor een belangrijke collectie betreffende de Dordtse geschiedenis zou kunnen ontstaan. Bovendien koesterden zij de verwachting de tot het gemeentelijk bezit behorende schilderijen en voorwerpen in bruikleen te krijgen. Bij gebrek aan een historisch museum waren deze in bruikleen afgestaan aan het Dordrechts Museum voor de geschied- en oudheidkundige afdeling.
Op initiatief van de bekende Dordtse kunstverzamelaar S. van Gijn, de gemeentearchivaris J.C. Overvoorde en de kunstschilder B. Veth werd nog tijdens de expositie een bijeenkomst belegd van degenen die een werkzaam aandeel hadden gehad in de totstandkoming van de tentoonstelling van 'Vak en kunst'. Op deze vergadering werden plannen gesmeed om te komen tot oprichting van een geschied- en oudheidkundige vereniging onder de naam Vereniging 'Oud-Dordrecht'. De initiatiefnemers ontwierpen zelfs reeds een voorlopig reglement. Op 16 mei ging een circulaire uit gericht aan alle geïnteresseerden in Dordrechts verleden en de kunst in het algemeen. Hierin werden de plannen uiteengezet, terwijl werd opgewekt tot het bijwonen van een vergadering op 20 mei 1892. Deze bijeenkomst was een succes en de talrijke aanwezigen besloten tot oprichting van de Vereniging 'Oud-Dordrecht'. Het gereed liggende concept- reglement werd voor de tijd van een jaar aanvaard. In een volgende vergadering werden de bestuursleden benoemd. Voorzitter werd S. van Gijn, eerste secretaris J.C. Overvoor- de, tweede secretaris W. de Ridder, penningmeester J.P. Wijers en conservator B. Veth. Het bestuur werd ter zijde gestaan door een Commissie van bijstand bestaande uit S.M. Hugo van Gijn (voorzitter), C.E. van der Sande Lacoste (secretaris), H.E. van der Kaa, H.P. de Kat van Hardinxveld, H.J. Kiewiet de Jonge, A. Mak, H. Nijland, R. Larij en J. Schotel. Het bestuur werd vervolgens nog uitgebreid met een lid aangewezen door de Gemeenteraad en één door de Vereniging 'Dordrechts Museum'.
De statuten, in de vergadering van 23 juni 1893 vastgesteld, noemden als doelstellingen: 1. het oprichten van een museum te Dordrecht onder de naam van Mus- eum van oudheden van de Vereniging 'Oud-Dordrecht' en het bijeenbrengen van voorwerpen van historisch belang voor de gemeente Dordrecht en de omgeving en van voortbrengselen van oude kunstnijverheid; 2. het houden van lezingen en besprekingen van onderwerpen hierop betrekking hebbende en het organiseren van tijdelijke tentoonstellingen; 3. het bijeenbrengen van verzamelingen als hulpbronnen voor de studie van geschiedenis en oudheidkunde; 4. het waken voor de instandhouding van gebouwen en voorwerpen, welke belangrijk te achten zijn voor de kennis van het leven van het voorgeslacht en 5. het uitgeven of ondersteunen van de uitgifte van werken over geschiedenis van Dordrecht of van oude kunstnijverheid.
Nu deed zich allereerst de moeilijkheid voor een geschikte ruimte te vinden voor het te stichten museum. Het bestuur was zo gelukkig van gemeentewege toestemming te krijgen het gebouw van de Groothoofdspoort tot dat doel te mogen inrichten. In de raadsvergadering van 25 april 1893 werd het besluit genomen de Groothoofdspoort gratis af te staan, terwijl een bedrag van ? 1750 werd uitgetrokken voor enige dringende voorzieningen aan het historische gebouw. De opening van het museum in de Groothoofdspoort vond plaats op 17 december 1894 door de burgemeester van Dordrecht. Er was reeds een indrukwekkende collectie voorwerpen bijeengebracht, want velen hadden aan de oproep van het bestuur gevolg gegeven door voorwerpen te schenken of tijdelijk in bruikleen af te staan. Het gemeentebestuur was niet achtergebleven en had een aantal schilderden, zegelstempels en gevelstenen in bruikleen gegeven. Ook de omvangrijke collectie munten en penningen, die door P.M. Beelaerts aan de stad was gelegateerd, werd in het museum ondergebracht. Het museum mocht zich al dadelijk verheugen in de publieke belangstelling. In het ledental was dat evenwel niet te merken, want het totaal van 140 leden ten tijde van de opening van het museum is daarna nooit meer bereikt.
Zowel particulieren als leden van diverse verenigingen en leerlingen in groepsverband brachten bezoeken aan het intieme museum in de koepelkamer en andere vertrekken van de Groothoofdspoort. Menigeen genoot daar tevens van het schitterend uitzicht over Merwede, Noord en Oude Maas met het drukke verkeer van zeil- en stoomschepen. Elk jaar kon aan het jaarverslag een indrukwekkende lijst van aanwinsten, meest schenkingen en bruiklenen, worden toegevoegd. Grote aankopen kon de vereniging zich niet veroorloven vanwege de benarde financiële positie. De inkomsten bestonden slechts uit contributies en entreegelden en zo nu en dan een gift of een legaat. De aankoop in 1908 van het schilderij 'De muntmeesters' door Jacob Gerritsz. Cuijp, mogelijk gemaakt door bijdragen van de overheid en particulieren, was aanleiding tot het in het leven roepen van een fonds tot aankoop van kunstvoorwerpen die uit historisch oogpunt in het museum thuishoorden. Volgens artikel 1 van de statuten was het de taak van de vereniging de kennis van geschiedenis en oudheidkunde te bevorderen en wel speciaal wat betreft Dordrecht en de omgeving. In 1895 - 1896 ontplooide de vereniging activiteiten buiten Dordrecht door opgravingen te laten verrichten op de plaats waar eens het middeleeuwse klooster Eemstein onder Kijfhoek in de Zwijndrechtse Waard had gestaan. Een uitvoerig rapport over deze opgravingen werd opgesteld door J. C. Overvoorde en toegevoegd aan het jaarverslag 1895 / 1896. Een situatieschets van de opgravingen bij het kloostercomplex volgde een jaar later bij het jaaroverzicht.
In de statuten was een bepaling aangaande het behoud van historische panden opgenomen. Op initiatief van het bestuur werd op 27 november 1895 een vergadering uitgeschreven, waarin tot het oprichten van een aparte vereniging onder de naam Vereniging tot instandhouding van oude gebouwen te Dordrecht werd besloten. Een groot ijveraar hiervoor was geweest J.C. Overvoorde, die tot zijn vertrek uit Dordrecht in 1901 de voorzittershamer van deze vereniging hanteerde. Hij kon zich niet verenigen met het voortschrijdende verval, de talloze verminkingen en het veelvuldig slopen van architectonisch belangrijke panden in Dordrecht. De doelstellingen van deze vereniging waren het zo veel mogelijk in tact laten van gebouwen, die uit bouwkundig of historisch oogpunt van belang zijn, het bevorderen van deskundige restauraties en herstellen van aangebrachte verminkingen, het verzamelen van gegevens over historische panden en het bewaren van belangwekkende bouwfragmenten van te slopen panden. Een grote verdienste van de vereniging is geweest de inventarisatie van oude Dordtse gebouwen. De chronologische lijst, die uit bijna 600 nummers bestond, verscheen in 1900 in druk onder de titel Oude gebouwen te Dordrecht. Dit boekje kan eigenlijk worden beschouwd als de voorloper en basis van de later samengestelde monumentenlijst van Dordrecht. Helaas zijn sedert die tijd toch nog vele monumenten en juweeltjes van bouwkunst uit het Dordtse stadsbeeld verdwenen. In 1921 verrichtte de vereniging verdienstelijk werk door gelden in te zamelen bestemd voor het laten restaureren en conserveren van de beroemde koorbanken in de Grote Kerk. In 1925 werd het particulier initiatief in feite overbodig door de van gemeentewege ingestelde Monumentencommissie.
De Vereniging 'Oud-Dordrecht' heeft niet alleen geijverd voor een plaatselijke bouwkundige vereniging. Ook de idee voor een landelijke vereniging is in haar kring geboren. Van 'Oud-Dordrecht' ging in juli 1898 een circulaire uit, die resulteerde in de oprichting van de Nederlandse oudheidkundige bond. Vooral J.C. Overvoorde heeft veel voor de totstandkoming van de huidige Koninklijke Nederlandse oudheidkundige bond gedaan. Het gebouw van de Groothoofdspoort, hoe karakteristiek en fraai gelegen, bood echter geen ideale huisvesting voor de steeds groeiende collectie van het museum 'Oud-Dordrecht', want de vertrekken waren langzamerhand overvol geraakt. In 1922 deed zich de gelegenheid voor het museum te verplaatsen naar de vrijgekomen lokalen van het voormalige Zuidafrikaans Museum in de Museumstraat, maar daar werd niet op ingegaan. De reden hiervan was, dat toen juist Simon van Gijn was overleden (6 mei 1922) en hij had 'Oud-Dordrecht' een belangrijk legaat toe bedacht. Reeds tijdens zijn leven had S. van Gijn veel gedaan voor de vereniging die hem na aan het hart lag. Lange tijd was hij voorzitter geweest en daarna werd hem het erevoorzitterschap aangeboden.
Bij zijn uiterste wilsbeschikking van 1 maart 1918 vermaakte hij aan 'Oud-Dordrecht' onder andere zijn woonhuis met inventaris en tuin, een aangrenzend pakhuis, een aantal schilderijen, een collectie kaarten en prenten betrekking hebbende op de Nederlandse geschiedenis en kunst, de bibliotheek en de verzameling kunstvoorwerpen en antiquiteiten. Daar kwam nog bij een bedrag van ? 10.000, waarvan de rente bestemd was voor betaling van de belastingen en onderhoudskosten van de gelegateerde goederen. Als voorwaarde stelde de erflater onder meer twee belangrijke eisen dat mijn woonhuis binnen twee jaren na mijn overlijden door de legatarissen zal moeten worden bestemd en voor zooveel noodig ingericht tot museum van oudheden der Vereeniging 'Oud-Dordrecht' en voorts dat mijn woonhuis mitsdien als museum ingericht zal moeten blijven en zooveel mogelijk in den staat waarin het zich op mijn overlijden bevindt zal moeten worden gehouden. Tot het legaat behoorde niet de unieke verzameling Dordracum Illustratum., daar deze reeds in 1916 door de samensteller Simon van Gijn aan de gemeente Dordrecht was aangeboden. Deze collectie is ondergebracht in het Gemeentearchief.
Het legaat werd met grote dankbaarheid aanvaard en het bestuur eerde Simon van Gijn door zijn naam te verbinden aan het museum. Dankzij zijn testamentaire wilsbe- schikking werd het ondergebracht in het ruime herenhuis aan de Nieuwe Haven, dat in het vervolg dus de naam Museum Mr. Simon van Gijn droeg. Met de aanvaarding van het legaat nam het kunstbezit van de vereniging in grote mate toe en daarom werd het noodzakelijk geacht een speciale functionaris te belasten met het beheer van het museum en de zorg voor de collectie. De taak van deze conservator was aanzienlijk groter dan voorheen, toen één van de bestuursleden als zodanig optrad. Van de zijde van het gemeentebestuur werd ook op de benoeming van een wetenschappelijk conservator aangedrongen, daar anders de subsidie achterwege zou blijven. De statutenwijziging van 1923 maakte het mogelijk iemand buiten het bestuur te belasten met de werkzaamheden van conservator. De keuze viel op E.W.C. Six, die in 1921 het directeurschap van Dordrechts Museum had aanvaard. Zowel voor het Dordrechts Museum als 'Oud-Dordrecht' was deze gecombineerde betrekking een voordelige oplossing. Nadat de nodige veranderingen aan het pand aan de Nieuwe Haven waren aangebracht ten einde het aan zijn nieuwe bestemming enigszins aan te passen, vond op 10 juni 1925 de officiële opening plaats, welke werd verricht door burgemeester P.L. de Gaaij Fortman.
Het museum trok veel belangstellenden, maar de Vereniging 'Oud-Dordrecht' had minder aantrekkingskracht, zodat het ledental geleidelijk terug liep. In 1942 was het zelfs gedaald tot slechts 40 en dat in een tijd waarin de heemkunde in het middelpunt van de belangstelling stond. Enige ingezetenen trachtten toen de vereniging nieuw leven in te blazen. In de Commissie van bijstand werden een paar nieuwe leden benoemd, er werden lezingen georganiseerd en dankzij de activiteiten van de commissie werd het ledental in korte tijd bijna verdubbeld. Na de oorlog baarde de financiële positie waarin de Vereniging 'Oud-Dordrecht' en het Museum Mr. Simon van Gijn verkeerden grote zorgen. Naast een uiterst bescheiden kapitaalrente, contributiegelden van circa 100 leden en de huuropbrengst van de naastliggende panden, moest het museum in stand worden gehouden van de gemeentelijk subsidie groot ? 4500.
Het overlijden van conservator E.W.C. Six in 1947 betekende een groot verlies, waardoor de moeilijkheden nog werden vergroot. De vereniging beschikte niet over de middelen een nieuwe functionaris te bezoldigen, ook al zou hij tevens directeur zijn van het Dordrechts Museum en het Rijksmuseum Van Bilderbeek-Lamaison. Met de ten dienste staande middelen was het niet meer mogelijk het museum op aanvaardbare wijze te exploiteren. Om uit de moeilijkheden te geraken werd overwogen het gemeentebestuur te verzoeken het onderhoud van het gebouw over te nemen en tevens de subsidie aanzienlijk te verhogen, maar terecht werd aangevoerd, dat ook dan nog geen bevredigende situatie zou ontstaan. De enige oplossing zou zijn het museum in zijn geheel over te dragen aan de overheid. Volgens artikel 16 van de statuten diende dan de vereniging te worden ontbonden: Bij ontbinding van de vereeniging is de Gemeente Dordrecht gerechtigd om, onder inachtneming der verplichtingen, vermeld in artikel 1702 Burgerlijk Wetboek, alle eigendommen van de vereeniging tot zich te nemen, onder de verplichting om de verzamelingen als een geheel te bewaren. Geen eigendommen kunnen alsdan worden weggeschonken en geen verzamelde voorwerpen verkocht worden, alvorens de Gemeente verklaard heeft van deze bevoegdheid geen gebruik te willen maken.
Het bestuur deed voorstellen in die richting en op de algemene ledenvergadering van 8 februari 1949 konden de aanwezigen zich verenigen met de te volgen procedure. Met algemene stemmen werd het bestuursvoorstel de Vereniging 'Oud- Dordrecht' te ontbinden met ingang van de datum waarop een raadsbesluit tot overname van de bezittingen en schulden van kracht zou worden,aanvaard. In zijn vergadering van 23 februari 1949 gaf de Gemeenteraad zijn fiat aan het voorstel van het Collega van burgemeester en wethouders inzake overneming van het Museum Mr. Simon van Gijn door de gemeente. Hiermede hield de Vereniging 'Oud- Dordrecht' op te bestaan. De laatste fase was het passeren van de akte voor notaris B. Kuipers, waarbij de vereniging alle bezittingen en schulden, inbegrepen dus het Museum Mr. Simon van Gijn met zijn gehele inventaris, doch uitgezonderd de in bruikleen ontvangen goederen overdroeg aan de gemeente Dordrecht. De in bruikleen ontvangen voorwerpen werden onder dezelfde voorwaarden van bruikleen door de gemeente overgenomen.
Als gevolg van de overdracht van museum Mr. S. van Gijn in 1949 aan de gemeente werd de Vereniging 'Oud-Dordrecht' opgeheven. In november 1949 richtte een aantal historisch geïnteresseerde Dordtenaren zich tot de oud-leden en andere belangstellenden met het doel een nieuwe stichting of vereniging 'Oud-Dordrecht' op te richten met als doel de geschiedenis van de stad en omgeving te bestuderen en zich in te zetten voor het behoud van waardevolle elementen van het oude Dordrecht. Op 16 november 1950 kwam de Stichting 'Oud-Dordrecht' tot stand. In 1959 werd de stichting omgezet in een vereniging.
In de jaren '50 en '60 kwam 'Oud-Dordrecht' in het geweer tegen de saneringsplannen van de gemeente. Daarin zou rigoureus een einde worden gemaakt aan de verkrotting in de binnenstad, terwijl ze deze ook vergaand wilde openen voor het moderne verkeer. Zo verspreidde de vereniging overdrukken van de kritische beschouwing 'Saneren in Dordrecht?' (1958) van de Amsterdamse stedebouwkundige Corneille F. Janssen over deze plannen, waarin hij sprak van 'een slachting zonder weerga' die van de structuur van de oude binnenstad 'een vormeloze chaos' maakte. Ook later bleef 'Oud-Dordrecht' een open oog houden voor het behoud van monumenten. In een enkel geval kon de vereniging zich inzetten voor een volledige restauratie, namelijk Voorstraat 173 in de tweede helft van de jaren '60. Vaker bemiddelde de vereniging, oefende zij invloed uit via de Monumentencommissie, of – als dat niet hielp – ging zij in beroep bij de provincie en/of de Raad van State. Nadat er bij de gemeente zelf veel meer oog was gekomen voor de cultuurhistorische waarde van de binnenstad, verbeterde de verhouding met 'Oud-Dordrecht' aanmerkelijk.
Bij het streven naar het behoud van specifieke Dordtse kenmerken beperkte de vereniging zich niet tot gebouwen en andere monumentale zaken. Zij verzamelde ook fotomateriaal en geluidsbanden met Dordts dialect (1973). Voor de leden organiseerde de vereniging vele lezingen en uitjes naar andere historische plaatsen van betekenis. Omgekeerd was zij gastvrouw voor zusterverenigingen.
Vanaf 1983 gaf de vereniging een eigen kwartaalblad uit onder dezelfde titel als de verenigingsnaam. De vereniging gaf jarenlang ook kalenders uit met fraaie prenten van Dordrecht. Een aantal daarvan is bewaard gebleven in de collectie van kalenders (toegang 577).
Het archief
Literatuurlijst
Lijst van voorzitters, secretarissen, penningmeesters en conservators

Kenmerken

Datering:
(1840) 1892 - 2005
Auteur:
A.J. Busch (1970) en C.M. van Driel (2016)
Omvang:
2,75 meter
Titel inventaris:
Vereniging 'Oud-Dordrecht'