Joest ten Grotenhuis en Johan Jacopssen, schepenen van Deventer, getuigen, dat Henrick Claessen en Maritjen, zijne vrouw, alsmede Steijnecken Claessen, verklaarden verkocht te hebben aan juffer Anna van Twickel, weduwe Marthen Buecker, een jaarrente van 7,5 gouden Rijnsche gulden uit een erve en huis in de Groote Overstraat tusschen dat van Johan Riemscleger en dat van den rentmeester van ter Hunnepe, behoudens eerst daaruit een jaarrente van een gouden Rijnsche gulden aan het Heilige Geest en een van 1 gouden Rijnschen gulden aan het Stappenhuis en onder voorbehoud van het recht van lossing met eene som van 150 gouden Rijnsche gulden.