Bisschop Frederik van Blankenheim belooft aan de steden Deventer, Kampen en Zwolle wegens de hulp die zij hem betoond hebben om het slot Nijyhuys met zijn hoge en lage heerlijkheid, met het kerspel Ulzen en de bieraccijns aldaar, aan het Sticht te brengen, zoals de oorkonde die de bisschop daarvan heeft van Everwijn van Guterswijc dat nader uitwijst, dat hij op genoemd huis een goed ambtman zal aanstellen uit het land van Twenthe of Salland, die gehouden zal zijn het huis te beheren, de landen Twenthe en Salland te helpen beschermen, en die bij overlijden of overplaatsing van de bisschop het huis in niemands handen zal mogen overleveren dan met toestemming van de genoemde steden, totdat de volgende bisschop aan de steden oorkonden van gelijke inhoud heeft gegeven als deze. Voorts zullen de steden vrijgesteld zijn van tol en weggeld te Nyehuys en in het kerspel Ulzen. Als Everwijn van Guterwijc het huis weer wil aflossen, zal de bisschop daarvan op tijd kennis geven aan de drie steden, om deze in de gelegenheid te stellen bij het innen van de geldsom aanwezig te zijn, welk geld gedeponeerd zal worden in de landskist te Deventer ten behoeve van Salland en Twenthe, waarvan 2000 Rijnse gulden gebruikt zal worden tot schadeloosstelling van de beroofde en gebrandschatte inwoners van Twenthe, en 300 Rijnse gulden voor het onderhoud van het Nyehuys.