Uw zoekacties: Schoutambt Bathmen

1502 Schoutambt Bathmen ( Collectie Overijssel locatie Deventer )

beacon
 
 
Inventaris
Dit archief maakte deel uit van 'Rechterlijke archieven schoutambten Holten en Bathmen' dat berustte bij het HCO te Zwolle. In 2009 is het deel 'Bathmen' door het HCO overgedragen aan Stadsarchief Deventer.
De inventaris op de 'Rechterlijke archieven schoutambten Holten en Bathmen' was samengesteld door L.J. Noordhoff (HCO-toegang 41.1.1. en 41.1.2).
De inleiding uit de inventaris van Noordhoff is hieronder ongewijzigd overgenomen.
De bij de inventaris van Noordhoff behorende 'Lijst van processtukken' is geintegreerd bij inv. nr. 27.
1. Inleiding
Voor zoover bekend, worden richters van Holten en Bathmen het eerst genoemd in het laatste kwart der 14e eeuw en wel in een formulier van ontbieding ter klaring van de richters van Salland, Twente en Vollenhove en van eenige priesters door bisschop Floris van Wevelikhoven *  Zij zullen echter reeds vroeger zijn voorgekomen. Het schoutengericht heeft zich in Overijssel, gelijk elders in het Oosten van ons land, ontwikkeld uit een gericht, dat werd aangetroffen in de kerspelen. Vermoedelijk hadden deze oudere gerichten aanvankelijk niet elk een afzonderlijken richter, maar werden een aantal hunner beurtelings voorgezeten door één schout, 'den lateren ambtman of drost. Eerst naderhand heeft ieder kerspel een eigen schout of richter gekregen en kan men deze rechtskringen schout- of richterambten noemen. Ofschoon nu het gebied van de kerspelen en schoutambten in later tijd lang niet altijd meer samenviel, daar veranderingen in de indeeling der kerspelen niet steeds met gelijktijdige wijzigingen der schoutambten gepaard gingen en omgekeerd, bleef men toch aan het oorspronkelijk nauwe verband tusschen beide vasthouden en dikwijls den term kerspel gebruiken, waar men schoutambt zou verwachten. Dat hun grenzen elkaar niet altijd dekten, ziet men bijvoorbeeld bij Bathmen, waar het kerspel behalve het schoutambt ook de heerlijkheid Dorth omvatte. Bij Holten evenwel komen gebied van schoutambt en kerspel ook later overeen.
Terwijl de schoutambten Holten en Bathmen oudtijds geheel los van elkaar stonden, vormden zij sedert 1640 een soort personeele unie; in dat jaar werd Wilhelm van Berdenis, die al jaren schout van Bathmen was geweest, ook tot schout van Holten benoemd. Geheel met instemming van de ingezetenen van Bathmen ging dat niet. Dat blijkt uit het markeboek van Bathmen en Loo van 1579-1696, dat hierover mededeelt: "Ende angaende het verkregene Holter schultampt, waerover de Bathmer erfg(enamen) dolierden, als dat beijde schultampten qualick te gelijcke bij eenen schuiten bedient solden konnen worden, hefft de schultis voors. goet trouende angelaevet sich dermaeten te sollen comportieren ende quijten, dat men hem geenssins sal moegen culpeeren. enz". *  Het markeboek van Holten van 1609-1726 vermeldt over deze kwestie alleen, dat de erfgenamen, toen Berdenis hun verzocht zijn aanstelling goed te keuren, den eisch stelden, dat hij zich zoo spoedig mogelijk te Holten zou vestigen *  Ook onder de opvolgers van Berendis, tot de opheffing der schoutambten in 1811 toe, bleven Holten en Bathmen onder één schout vereenigd, en hoewel in het laatstgenoemde jaar aan het hoofd van elk van beide gemeenten een maire gesteld werd, trad van 1818 tot 1834 wederom één functionaris voor beide plaatsen op. Eerst daarna werd de band voorgoed verbroken.
De benoeming van de meeste schouten en richters in Overijssel, ook die van Holten en Bathmen, geschiedde in den landsheerlijken tijd door de landsheeren en nadat de landsheeren zich lieten vervangen door stadhouders, door deze. De graaf van Nieuwenaar, de eerste van Staatsche zijde aangewezen stadhouder behield dit recht, gelijk blijkt uit art. 10 der door hem in 1584 bezworen artikelen *  , waarbij hem de vergeving van die ambten gelaten werd, die ook de vroegere stadhouders voorbehouden waren geweest. Onder zijn opvolgers wam hierin geen verandering *  , hoewel gedurende de stadhouderlooze tijdperken Ridderschap en Steden de benoemingen aan zich trokken. Het opmaken van een voordracht, dat sedert 1611 door Ridderschap en Steden moest geschieden, terwijl het voordien door den landdrost placht te gebeuren *  , werd in 1675 dóór het Regeeringsreglement geheel afgeschaft.
Voor de schouten en richters werd in 1713 een instructie ontworpen *  Een aantal der daarin opgenomen voorschriften zijn evenwel al van veel ouderen datum en komen o.a. ook in het Landrecht van 1630 voor Van den schout werd onder meer geeischt, dat hij in et gewest geboren was en aldaar zekere vaste goederen bezat. Na de Hervorming moest hij bovendien van de Gereformeerde reliie zijn *  Een uitgebreide kennis van het Landrecht of het Romeinsche recht werd van hem niet verlangd, aangezien het hem oorspronkelijk in het geheel niet en later slechts in zaken van minder gewicht toegestaan was zelf vonnis te wijzen *  In 1802 *  werd door het Departementaal Bestuur van Overijssel een nieuwe instructie vastgesteld.
Het schoutengericht bestond behalve uit den richter of schout, uit twee door hem geassumeerde bijzitters, de keurnooten of gerichtslieden. Dikwijls liet de schout zich vervangen door een verwalter of gesubstitueerden schout, wiens aanstelling door den drost geapprobeerd moest worden. De rechtszittingen werden in het algemeen binnen het schoutambt gehouden. Vonden zij elders plaats, dan moest de schout verzoeken hem daartoe "de aarde te vergunnen".
Hiervoor werd reeds opgemerkt, dat het niet de schout was, die de vonnissen wees. Dit geschiedde oudtijds door een der omstanders, die tot de terechtzitting waren opgeroepen. Deze, de ordeldrager of ordelwijzer genaamd, had het recht zich eenigen tijd te beraden. Uit de omstandigheid nü, dat zij steeds vaker den raad van rechtsgeleerden gingen inroepen, ontstond langzamerhand de gewoonte de processtukken onmiddellijk naar een rechtsgeleerde op te sturen, wiens schriftelijk advies steeds werd opgevolgd. Deze gang van zaken is tenslotte in het Landrecht van 1630 vastgelegd.
Het schoutengericht was bevoegd om kennis te nemen van alle civiele zaken, alsmede van die zaken, waarbij geen eigenlijk rechtsgeschil bestond en die vrijwillige of voluntaire zaken werden genoemd. Alleen de matrimonieele en possessoire zaken behoorden tot de rechtsmacht van den drost, die ook de competente rechter was ten aanzien der crimineele jurisdictie. Evenwel was de drost verplicht om over alle breuken, zoo groote als kleine, ingeval van oppositie, te procedeeren voor het ordinaris gericht, waar de deliquent woonde of het feit was gepleegd. Tevens vonden voor het lage gericht de verhooren in strafzaken plaats, waartoe door de drosten vraagartikelen of interrogatorien konden worden ingediend. De schout was den drost voorts behulpzaam bij de opsporing van delicten, die hij zoo spoedig mogelijk ter kennis van dezen behoorde te brengen. Hij moest de deliquenten gevangen zetten, bij doodslagen en doodelijke ongevallen de lijken schouwen en informatoriën nemen, bij verwondingen nagaan of deze keurbaar waren enz.
Het appelgericht van de lage banken was de Landsklaring. Zij werd gevormd door de afgevaardigden van den Landdag en oudtijds voorgezeten door den landsheer of den stadhouder, tijdens de Republiek door den stadhouder of den dingwaarder. Appellabel waren in het algemeen alle civiele zaken, behalve die beneden een bepaald bedrag, hetwelk eerst 100 en later 200 guldens bedroeg. Van "Heerenbreuken" mocht men altijd in hooger beroep gaan, hoe gering zij ook waren.
Ofschoon Holten en Bathmen sedert 1640 één schout hadden bleven beide schoutambten twee afzonderlijke rechtskringen, die hun eigen archieven vormden. In de 18e en het begin der 19e eeuw hebben de schouten de scheiding tusschen beide echter niet altijd, streng gehandhaafd en niet alleen de losse stukken van Holten en Bathmen-lijkens den toestand, waarin zij bij de inventarisatie werden aangetroffen-tezamen bewaard, maar ook in enkele gevallen akten van beide gerichten in één register opgeteekend. Door de laatste omstandigheid zijn de archieven van de twee gerichten, hoewel te onderscheiden, niet geheel te scheiden.
De oudste archivalia van Holten en Bathmen dateeren uit het begin der 17e eeuw; dat alle vroegere bescheiden verloren zijn gegaan, zal wel het gevolg zijn van de oorlogstoestanden, waaronder Overijssel en in het bijzonder het platteland ten zeerste hebben geleden.
Het voornaamste gedeelte der rechterlijke archieven wordt gevormd door de twee seriën registers van voluntaire en contentieuse gerichtshandelingen. Het Landrecht van 1630 had het houden van "twee diverse boecken" voorgeschreven *  en ofschoon de schouten zich om dit voorschrift aanvankelijk niet bekommerd hebben en voortgegaan zijn alle gerichtshandelingen in één register aan te teekenen, hebben zij later de splitsing toch ingevoerd. De instructie van 1713 gebood aan de schouten bovendien het aanleggen van twee bijzondere registers, één voor fideicommissen en leen- of hofhoorige goederen *  , enéén voor executoriale distractiën en vrijwillige verkoopingen. Een register van fideicommissen is inderdaad in 1719 aangelegd. Executoriale en vrijwillige verkoopingen zijn alleen in 1761 en 1762 tijdelijk afzonderlijk geregistreerd. In 1803 werd het aantal registers, nu juister aanleggers genoemd, belangrijk uitgebreid, daar de schouten ingevolge art. 8 van de nieuwe instructie aparte "prothocollen" moesten houden van 1e ontentieuse zaken, 2e testamenten, 3e overdrachten, 4e verzegelingen, 5e fideicommissen, 6e executoriale distractiën, 7e momberstellingen, 8e ter leen gegeven goederen en in het voeder vee, 9e huwelijkszaken, 10e (de overige) vrijwillige zaken. Met uitzondering van aanleggers van fidei commissen en executoriale distractiën zijn allen bij Holten en Bathmen aanwezig. Š
Minuten van gerichtshandelingen zijn vóór Juli 1808 slechts zelden bewaard. Daarna is dit wel geschied, hetgeen samenhing met de wet, houdende alteratie van par. 2 der ordonnantie op het Middel van het Klein-Zegel, van 14 April 1808, krachtens welke deze minuten van 1 Juli 1808 af op zegel moesten worden geschreven. Sedert dien zijn de minuten," althans van de voluntaire gerichtshandelingen, in plaats van de vroegere afschriften bij de aanleggers ingenaaid.
Terwijl eenige deelen van Holten op den band met een Romeinsch cijfer gemerkt zijn, zijn nagenoeg alle andere deelen van Holten en Bathmen van een letter, soms zelfs van twee voorzien. De aanleggers in 1803 begonnen, dragen bovendien het cijfer, dat overeenkomt met hun plaats in dé hiervoor gegeven opsomming. Een opgave van deze verschillende letters en cijfers vindt men bij den achter den inventaris geplaatsten concordans.
Bij de invoering der Fransche wetgeving hier te lande in 1811 werd de rechtspraak, tot nog toe door de stedelijke gerichten en die der schout- en richterambten uitgeoefend, hun ontnomen en grootendeels overgebracht naar de van de gemeentebesturen onafhankelijke nieuw opgerichte vredegerechten en rechtbanken van eerste instantie. Daarheen moesten ook de gerichtsprotocollen, registers en andere stukken van rechterlijken aard van de opgeheven gerichten worden overgebracht, nadat ervan een summiere inventaris was opgemaakt.
Blijkens een ten Rijksarchieve in Overijssel aanwezige aanlegger, bevattende de inventarissen der aan de rechtbank te Deventer (waaronder ook Holten en Bathmen voortaan ressorteerden) overgezondene archieven, werden de rechterlijke archieven der beide schoutambten door den schout G.W. Jacobson in April 1811 geinventariseerd en 20 April door den griffier der rechtbank overgenomen.
Toen de rechtbank te Deventer bij de wet van 9 April 1877, Staatsblad no. 75 werd opgeheven, verhuisden hare archieven naar de rechtbank te Zutphen. Bij Koninklijk Besluit van 8 Maart 1879, Staatsblad n°. 40 werd vervolgens gelast de van voor de invoering der Fransche wetgeving dateerende rechterlijke archieven van de rechtbanken over te brengen naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen in de provincies, waaronder zij eertijds hadden behoord. Sedert dien tijd berusten de rechterlijke archieven van Holten en Bathmen, die in 1879 nog werden aangevuld met twee deeltjes verkregen van het gemeentebestuur van Bathmen *  in de Rijksarchiefbewaarplaats te Zwolle.

Kenmerken

Datering:
1623-1811
Omvang:
2 meter(s)
Voorwaarden voor raadpleging:
Het archief is openbaar.
Voorwaarden voor reproductie:
De voorwaarden voor reproductie bij Collectie Overijssel locatie Deventer zijn van toepassing.
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
NL-DvCO, Collectie Overijssel locatie Deventer, ID 1502, Schoutambt Bathmen, inv.nr. …
VERKORT:
NL-DvCO, ID 1502, inv.nr. ….