Uw zoekacties: Kapittel van St. Lebuïnus

1053 Kapittel van St. Lebuïnus ( Collectie Overijssel locatie Deventer )

beacon
 
 
Inleiding
Verantwoording
Het ontstaan van het kapittel
1053 Kapittel van St. Lebuïnus
Inleiding
Het ontstaan van het kapittel
Zelfverzekerd schoof de 18e eeuwse Deventer stadssecretaris en -geschiedschrijver Gerhard Dumbar de argumenten van zijn 17-eeuwse tegenhanger Lindeborn voor het ontstaan van het kapittel rond 900 opzij en bracht hij de stichting van het kapittel in verband met de Utrechtse bisschop Bernoldus, die in 1040 de kerk van Deventer zou hebben gebouwd *  . Dumbar meende daarmee aan te sluiten bij de opvattingen van twee gezaghebbende Middeleeuwse geschiedschrijvers van het bisdom Utrecht, Johannes Beke en Willem Heda. Beke vermeldt, zonder zijn bron expliciciet te noemen, dat bisschop Bernoldus de helft van het college der kanunniken van het St. Salvatorkapittel te Utrecht overplaatste naar Deventer, waar hij ter ere van Lebuinus een kerk had gebouwd *  . Heda is minder exact en spreekt slechts van overplaatsing van een deel der kanunniken *  . Maar Beke en Heda treft geen blaam voor het doen ontstaan van het hardnekkig misverstand dat het Lebuinuskapittel een 11e eeuwse stichting zou zijn. Immers, zij zeggen niets meer en niets minder dan dat de bisschop een kerk bouwde en er kanunniken van St. Salvator heenzond; zij reppen niet over een eerste stichting van een college van geestelijken.
Dumbar kan aansprakelijk worden gesteld voor het doen ontstaan van de ‘stichtingstraditie’. Naast de getuigenissen van de genoemde geschiedschrijvers meende hij bevestiging van zijn opvatting te vinden in de Bernoldusoorkonde van 1040, waarin het Lebuinuskapittel wordt gedoteerd met de Zwolse kerk, in het laat-Middeleeuwse grafschrift van de bouwlustige bisschop *  en in een oorkonde uit 1296, waarin de broederschap tussen het Salvator- en het Lebuinuskapittel wordt bevestigd *  .
Maar de Bernoldusoorkonde geeft juist aan dat het cenobium in 1040 al bestond *  , het grafschrift is een te laat bewijs *  en in de bevestiging van de fraterniteit wordt alleen meegedeeld dat de beide kapittels eens een eenheid hebben gevormd.
De 19-eeuwse kerkhistorici Roijaards en Moll aanvaardden de zienswijze van Lindeborn. Beide schrijvers richtten hun aandacht vooral op de jaren waarin de Utrechtse bisschoppen voor de Noormannen moesten wijken en hun zetel naar Deventer verplaatsten. Roijaards zocht het ontstaan van het kapittel onder bisschop Radboud, die zijn gehele regeringsperiode aan de IJsel verblijf hield (900-917) *  . Moll uitte het vermoeden dat het kapittel nog eerder kan hebben bestaan en dat tijdens de ballingschap een vereniging van het Salvator- en het Lebuinus kapittel kan hebben plaatsgevonden *  .Tenslotte wijdde Ver Loren aan het einde van de vorige eeuw een uitvoerige beschouwing aan de ontstaansgeschiedenis van het kapittel. Hij sprak zijn verbazing uit over het feit dat al zijn voorgangers de vroegste vermeldingen van het kapittel niet hadden gesignaleerd *  .
Ver Loren plaatste de verhalende bronnen op de voorgrond. In zijn levensbeschrijving van de Heilige Liudger maakt Altfried melding van een coenobium canonicorum dat ook nog in zijn tijd, de 9e eeuw, God diende *  . In de eveneens 9e eeuwse Translatio Sancti Alexandri van Rudolfus en Meginhardus wordt verhaald van een wonderbaarlijke genezing in 851 van een blinde en doofstomme man die leefde in monasterio quod dicitur Daventre *  .
De bestaanscontinuïteit van het kapittel van de 9e tot in de 10e eeuw wordt aangetoond door een vermelding in de Vita Bernwardi. De Utrechtse bisschop Folcmar (976-990) wilde het Deventer coenobium opdragen aan Bernward, de latere bisschop van Hidesheim *  .
Het is opmerkelijk dat Dumbar met zoveel zekerheid Bernoldus beschouwde als stichter van het kapittel, terwijl hij, getuige de verwijzingen in zijn werk, Altfried kende. Van Bernoldus kan alleen worden gezegd dat hij de romaanse basiliek bouwde welke de kern uitmaakt van de huidige Lebuïnuskerk *  . Het is mogelijk dat Bernoldus de herbouw van de kerk heeft aangevat nadat keizer Hendrik III hem een graafschap in Hamaland en de munt, de tol en de gruit in de locus Deventer had geschonken in 1046 *  . Tenhaeff neemt aan dat met de herbouw van de kerk een reorganisatie van het kapittel gepaard is gegaan, materieel ondersteund door de schenking van de Zwolse kerk 1 *  . Maar de herbouw van de kerk, de eventuele reorganisatie van het kapittel en de schenking van 1046 staan niet noodzakelijkerwijze met elkaar in verband *  .
De overplaatsing van een aantal kanunniken van St. Salvator naar Deventer zou goed passen in Tenhaeff’s beeld van een reorganisatie. Maar er moet op gewezen worden dat het verhaal over de ‘transplantatie’ van de Utrechtse kanunniken zijn oorsprong vindt bij Beke, wiens historische betrouwbaarheid op zijn minst omstreden is *  . Het is opvallend dat Beke’s vermoedelijke bron, de 14e eeuwse Catalogus episcoporum traiectensium, alleen gewag maakt van de bouw van de kerk en een dotatie *  . Het blijft gissen naar de wijze waarop Beke tot zijn versie is gekomen. Misschien heeft hij de fraterniteitsoorkonde van 1296 onder ogen gehad. In samenhang met de tekst van de Bernoldusoorkonde kan hij tot zijn ‘transplantatietheorie’ zijn gekomen *  .
Tenslotte kunnen we, in navolging van Ver Loren, voorzichtig stellen dat de fraterniteitsbevestiging van 1296 niet verwijst naar de 11e eeuwse, maar naar de 8e eeuwse verhouding tussen het Salvator- en het Lebuinus kapittel. Vanuit St. Salvator werden de pogingen tot salvatio van de heidenen langs de IJsel ondernomen *  . Utrechtse geestelijken werden het veld in gestuurd en verenigden zich op bepaalde plaatsen in coenobia, o.a. te Deventer. De broederschap tussen beide kapittels laat zich tegen die achtergrond het meest bevredigend verklaren *  .
De vermogensrechtelijke ontwikkeling van het kapittel tot het einde van de 14e eeuw
De inrichting van het kapittel
Goederenbeheer en financiële administratie
De geschiedenis van het kapittelarchief
De geschiedenis van het archief van de leenkamer van de proosdij
Verantwoording van de inventarisatie
Noten
Literatuurlijst

Kenmerken

Datering:
(1040) 1123-1591 (1592)
Omvang:
0,3 meter(s)
Omvang in stuks:
55
Voorwaarden voor raadpleging:
Het archief is openbaar.
Voorwaarden voor reproductie:
De voorwaarden voor reproductie bij Collectie Overijssel locatie Deventer zijn van toepassing.
Taal:
Nederlands
Nadere toegangen:
index blauw 151 (kopie van inv. nrs 1)
Opmerkingen:
Zie ook: ID 727; ID 728; ID 691, inv.nr. 171x e.v.; ID 690, inv. nrs 324-327
Publicaties:
Het kapittel van Lebuinus in Deventer : nalatenschap van een immuniteit in bodem, bebouwing en beschrijving / onder red. van J.R.M. Magdelijns...(et al.), Nieuwegein 1996. AAU 34, (1908), 35 (1909), 37 (1911): protocol Matthias Setther; notaris en scriba kapittel, 1577-1588
Inventarisatierichtlijn:
ISAD(G): Algemene Internationale Norm voor Archivistisch Beschrijven
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
NL-DvCO, Collectie Overijssel locatie Deventer, ID 1053, Kapittel van St. Lebuïnus, inv.nr. …
VERKORT:
NL-DvCO, ID 1053, inv.nr. ….