Uw zoekacties: Studiedeputaatschappen

1453 Studiedeputaatschappen ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Studiedeputaatschappen van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland
Archief en inventarisatie
Addendum
Inventaris
8. Archief van deputaten voor advies inzake structuurvraagstukken en onderlinge steunverlening van kerken, (1964) 1970-1975
1453 Studiedeputaatschappen
Inventaris
8.
Archief van deputaten voor advies inzake structuurvraagstukken en onderlinge steunverlening van kerken, (1964) 1970-1975
Organisatie: Het Utrechts Archief
N.B. In een notitie van de algemeen secretaris, drs. E. Hazelaar, van 12 november 1970 wordt de problematiek waarmee deputaten zich hebben bezig te houden als volgt samengevat.
a. Er zijn kerken die door allerlei, niet-primair-financiële factoren hun taak niet meer voldoende kunnen vervullen. Dit uit zich mede in financiële tekorten. In hoeverre kan plaatselijke en/of regionale herstructurering hier een oplossing brengen? In hoeverre kan financiële steun een oplossing bevorderen en hoe moet die dan worden verleend? Zijn er, eventueel aanvullende, andere oplossingen mogelijk?
b. Er zijn verschillende vormen van steunverlening aan kerken, met verschillende normen. Er is een sterke drang tot centralisatie van die steunverlening, maar tegelijkertijd twijfel over de juistheid/billijkheid van het bestaande landelijke omslagstelsel. Is een landelijk systeem van onderlinge bijstand mogelijk met uniforme normen? In hoeverre kan dat meewerken aan het oplossen van het probleem sub a? Hoe kunnen bij de verdeling van lasten meer draagkracht-bepalende factoren worden verdisconteerd, m.a.w. hoe kan die verdeling beter worden afgestemd op de draagkracht van de individuele kerk?
Bij de instelling van het deputaatschap, die eerder plaatsvindt, namelijk op 6 februari 1970 (GS van Sneek, 1969-1970, art. 297) wordt het volgende besloten:De synode overweegt dat bij de zaak van de hulpbehoevende kerken mede aan de orde komt de vraag of de kerken die niet voor steunverlening in aanmerking komen of andere kerken, die thans nog wel in aanmerking komen, doch die geacht moeten worden te behoren tot de grensgevallen, niet op andere wijze dienen te worden geholpen in het belang van de voorziening in de dienst des Woords en verdere pastorale zorg, alsmede van een goede vervulling van de roeping der gemeente in de samenleving. De synode besluit zeven deputaten te benoemen met de opdracht:
a. na te gaan welke kerken tot de bedoelde categorieën behoren en op welke wijze deze kerken thans aan het in de genoemde overweging bedoeld belang voldoen;
b. te onderzoeken, welke wegen moeten worden ingeslagen om in de bedoelde behoeften verbetering aan te brengen, in die zin, dat de structuur van bedoelde kerken een zodanige wijziging ondergaat, dat de voorwaarden worden verkregen om het beoogde doel te bereiken;
c. eventueel ter zake voorstellen te doen en deze met het resultaat van hun bevindingen voor te leggen in hun rapport aan de volgende generale synode. Deputaten zullen bij hun onderzoek gebruik maken van de diensten van het bureau van de deputaten Kerkopbouw, waartoe de algemeen adviseur van dit bureau verzocht wordt hen in het bedoelde opzicht zoveel mogelijk van voorlichting te dienen en ook overigens adviezen te verstrekken.
Tijdens de zitting van 6 maart 1975 (GS Haarlem, 1973-1975) wordt het rapport van deputaten besproken (J 3). In art. 360 staat het volgende. 'Namens commissie VI deelt ds. D.J. Roos mee dat de commissie zich over agendumstuk J 3: rapport van de deputaten voor advies inzake structuurvraagstukken en onderlinge hulpverlening van kerken, niet goed heeft kunnen bezinnen. Het werd een paar dagen geleden ingediend. Het rapport zelf is zeer summier en mager. De bijlagen zijn niet van de hand van de deputaten. De commissie is onder de indruk van wat hierin staat. Deputaten doen de volgende voorstellen:
- hen van hun opdracht te ontheffen;
- hun rapport met drie bijlagen toe te zenden aan de deputaten voor Onderlinge bijstand, met het verzoek te bezien of de daarin ontvouwde gedachtengang over onderlinge hulpverlening een bijdrage kan vormen bij de uitvoering van de opdracht, die zij samen met de deputaten voor financiën en organisatie en de deputaten voor de evangelisatie hebben te vervullen overeenkomstig artikel 127 sub 4 van de Acta van de synode van Dordrecht 1971/72.'
Hierna wordt een amendement besproken dat is ingediend door dr. H.B. Weijland, ds. J.C. Baumfalk en drs. H. Steendam op de voorstellen die deputaten in hun rapport J 3 hebben ingediend. Het luidt als volgt (art. 362): 'De synode besluit:
- aan de deputaten voor studie over de praktische vragen rond het ambt en aan de Voorlopige Contactraad Gemeente-opbouw op te dragen de in de nota J 3 met bijlagen aangewezen problematiek over de gemeentestructuur, door middel van een gemeenschappelijke werkgroep indringend te bestuderen en wegen aan te wijzen om tot realisering te komen en daarover op de volgende synode te rapporteren;
- deputaten Onderlinge bijstand op te dragen de in het rapport J 3 met bijlagen ontvouwde gedachtengang over onderlinge hulpverlening uit te werken in concrete voorstellen en die voorstellen aan te bieden aan de volgende synode.
De synode aanvaardt de gedachtengang van dit amendement en stelt het ter afdoening in handen van het moderamen. Hierna worden de deputaten gedécharcheerd.'
Na opschoning en ontdubbeling heeft het archief een omvang van 0,12 m.

Kenmerken

Datering:
1938-1988
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van de studiedeputaatschappen 1938-1988
Auteur:
F.K. Duursema, bewerkt door T.L.H. van de Sande
Datering toegang:
2007 / 2008
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
0,57 m zuurvrije dozen