Uw zoekacties: Vereeniging tot hulpverleening van behoeftige kraamvrouwen te Utrecht

726-1 Vereeniging tot hulpverleening van behoeftige kraamvrouwen te Utrecht ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Ontstaan
Bestuur
Werkzaamheden
726-1 Vereeniging tot hulpverleening van behoeftige kraamvrouwen te Utrecht
Inleiding
Werkzaamheden
Organisatie: Het Utrechts Archief
De aard van de te verlenen hulp bestond in betaling van de vroedvrouw (indien daarin vanwege het gemeente- of armbestuur niet werd voorzien) en in de voldoening der verdere onvermijdelijke kraamkosten. Voorts verstrekte de vereniging kledingstukken voor de kraamvrouw en het kind, twee weken lang werd voor voeding gezorgd, gedurende de winter verstrekte men brandstoffen en een deken en bij eventuele geneeskundige hulp en/of geneesmiddelen in geval van ziekte van kraamvrouw en/of kind werd financiële hulp verleend.
Alle behoeftige vrouwen, zonder onderscheid van godsdienst, die zich in de zesde maand van hun zwangerschap bevonden, moesten zich met een door hun wijkmeester afgegeven bewijs van goed en zedig gedrag aanmelden bij de medehelpster (bodin) in hun wijk. Deze gaf na een nauwkeurig onderzoek naar de omstandigheden en de behoeften der zwangere vrouw, het verzoek om ondersteuning door aan het lid van het bestuur van de betreffende wijk. De aanvraag werd in de eerstvolgende maandelijkse vergadering gebracht, waar wel of niet tot ondersteuning werd besloten.
Uitgesloten van hulpverlening waren vrouwen die tijdens hun zwangerschap al uit enig ander fonds werden ondersteund, vrouwen wier man vier gulden of meer per week verdiende, vrouwen die voor het eerst bevielen, vrouwen die zwanger waren van een onecht kind, vrouwen die nog geen vier jaar binnen de gemeente woonden en vrouwen die geen bewijs van goed en zedig gedrag konden afgeven. *  .
De wijkmeesters van de stad en de voorsteden boden het bestuur in alles de hulpzame hand door de nodige bewijzen af te geven omtrent de tijd der inwoning, het gedrag, de godsdienstige gezindheid, middelen van bestaan en dergelijke der bedeelde kraamvrouwen, om zo ook een onmiddelijk toezicht over hen te kunnen uitoefenen.
Het bestuur kon een zeker aantal medehelpsters, zoveel mogelijk gekozen uit de bodinnen der stadsaalmoezeniers- of algemene armenkamer verzoeken een nauwkeurig onderzoek te verrichten naar de omstandigheden en de behoeften der zwangere vrouwen, die zich bij de maatschappij aanmeldden om ondersteuning. Tevens spoorden deze medehelpsters in hun wijk ook behoeftige kraamvrouwen op, die om een of andere reden ervan weerhouden werden zelf ondersteuning aan te vragen.
In het begin der twintigste eeuw kwamen de leden der vereniging tot de overtuiging dat, wilde men nuttig werk blijven doen, de hulp zich diende aan te passen. Er werd tot reorganisatie besloten. De statuten werden gewijzigd en traden in werking na goedgekeurd te zijn bij Koninklijk Besluit d.d. 11 december 1920.
Het accent van de hulpverlening werd gelegd op de verpleging van kraamvrouwen die weinig of niets konden betalen. De tarieven werden door de kraamvrouwen zelf bepaald, zonder enige controle door de vereniging. Sinds 1 januari 1922 werd een tarief vastgesteld, dat rekening hield met het inkomen en de grootte van het gezin. Sedert september 1921 werkte de vereniging met twee gediplomeerde kraamverpleegsters. Spoedig bleek dat er meer kraamverpleegsters nodig waren, maar omdat de uitgaven de inkomsten overtroffen, kon het aantal verpleegsters niet worden uitgebreid. Er werd een bezuinigingsplan opgesteld en er werd advies gevraagd aan de "Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunde", afdeling Utrecht. Het gevolg daarvan was de benoeming van een "Commissie inzake kraamverpleging", die samengesteld was uit medici. Het advies van deze commissie luidde: "Opleiding van jonge bakers ter hand nemen en samenwerking zoeken met de "Utrechtsche Vereeniging tot Bescherming van Zuigelingen", de Verloskundige Polikliniek, G.G.D.".
De vereniging volgde dit advies op. Bovendien werd een verzoek gericht tot het bestuur van het Diaconessenhuis te Utrecht om voor het werk van de vereniging twee diakonessen af te staan. Dit verzoek werd ingewilligd. In 1930 stond het Diaconessenhuis reeds haar vierde diakones af.
In januari 1925 werd begonnen met een bakercursus en weldra kon het "Bakerbureau" geopend worden. Aan dit bureau waren behalve gediplomeerde bakers ook leerling-bakers verbonden, die nog werkten onder de gediplomeerde kraamverpleegsters der "Vereeniging tot Hulpverleening aan Kraamvrouwen te Utrecht" of die der "Utrechtsche Vereeniging tot Bescherming van Zuigelingen". Het bureau ressorteerde tot 1 januari 1926 onder het beheer van de vereniging; daarna ging het beheer over op de "Provinciale Vereeniging voor Moeder en Kind".
Rond 1950 stegen salariëring, sociale lasten en onkosten zodanig, dat de vereniging er toe over ging aan de gemeente Utrecht subsidie aan te vragen, hetgeen werd ingewilligd. Na enige tijd bleek echter dat deze subsidie niet voldoende was om het werk van de vereniging te continueren. De gemeente stelde voor tot coördinatie van de wijkkraamverpleging over te gaan en in verband hiermee, werd per 1 januari 1962 de financiële verantwoordelijkheid en het technisch-praktische gedeelte van de door de vereniging geboden hulp, door het Oranje Groene Kruis overgenomen.
De nieuwe doelstelling van de vereniging werd: "Het verlenen van geldelijke hulp aan kraamvrouwen van iedere gezindte, die daarvoor in aanmerking komen".
Geldmiddelen
Opheffing
Archief

Kenmerken

Datering:
1830-1973
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van de vereeniging tot hulpverleening aan (behoeftige) kraamvrouwen te utrecht 1830-1973
Auteur:
C.J.H.M. van de Panne-van Deuren
Datering toegang:
1978
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Schenking (van een niet overheidsarchief)
Omvang:
1,24 m zuurvrije dozen
Categorie: