Uw zoekacties: Willem Hendrik den Ouden en de Interkerkelijke Commissie Geldwerving

1508 Willem Hendrik den Ouden en de Interkerkelijke Commissie Geldwerving ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Willem Hendrik Den Ouden (1919-2012) als voorzitter van de Interkerkelijke Commissie Geldwerving
1508 Willem Hendrik den Ouden en de Interkerkelijke Commissie Geldwerving
Inleiding
Willem Hendrik Den Ouden (1919-2012) als voorzitter van de Interkerkelijke Commissie Geldwerving
Organisatie: Het Utrechts Archief
Om een juist beeld te krijgen van de geldwerving in de Nederlandse Hervormde Kerk is het goed om in het kort aan te geven hoe de situatie zich heeft ontwikkeld. Toen de Christelijke Kerk zich over West-Europa uitbreidde, was erin de vroege Middeleeuwen weinig geld in omloop voor het bouwen van kerken en het onderhouden van de geestelijkheid. De benodigde gelden werden als regel via donaties bijeengebracht door vermogende personen, maar ook instellingen bijvoorbeeld kloosters of een groep gemeenteleden schonken geld en grond voor de kerkelijke doeleinden.
Om te kunnen functioneren beschikte een parochie in ieder geval over twee stichtingen, waarin de donaties waren ondergebracht, elk met hun eigen bezit en rechtspersoonlijkheid. Eén stichting voor de fundatie en onderhoud van de kerk, de zogenoemde kerkfabriek, en één tot levensonderhoud van de pastoor. Het inkomen van deze laatstgenoemde stichting was afhankelijk van de streek en bestond veelal uit opbrengsten van de oogst en/of slachtvee.
In de tijd van de Reformatie werden de geestelijke en kerkelijke goederen door de Staten der gewesten-na veel strijd-aan hun bestemming onttrokken. De overheid nam het beheer van de goederen van kerken over. Voor het beheer van deze 'Staatskerk' (thans Hervormde Kerk) stelden de gemeentebesturen 'kerkmeesters' aan. De gezagsdragers in de tijd van de Republiek beschouwden zich bij voortduring als 'voedsterheren van de kerk' (Jesaja 49 vers 23), en oefenden het 'hoogheidsrecht' over de kerk uit. De Staten der gewesten hebben in 17e en 18e eeuw hun zorg voor de predikantstraktementen, de pensioenen van emeriti en weduwen en indirect ook de zorg voor de instandhouding van de plaatselijke erediensten uitgebreid.
Rond 1800 werden alle kerkgenootschappen voor de wet gelijkgesteld. De bevoorrechte positie van de oude staatskerk verdween, de goederen werden geconfisqueerd, de gebouwen kwamen weer in eigendom van de kerkelijke gemeenten. Als gevolg van de nationalisatie van 's lands belastingen kwamen de gewestelijke en stedelijke belastingdiensten, die de predikantstraktementen etc. betaalden, te vervallen en werden deze geconcentreerd op het Agentschap van Financiën in Den Haag, waardoor ook de uitbetaling aan kerken en geestelijkheid sterk veranderde. Een in 1806 gehouden enquête onder de kerkenraden kreeg als doelstelling dat de uitbetaling van de traktementen aan predikanten verzekerd bleef en hun inkomen verhoogd zou worden en de wijze van uitbetaling vereenvoudigd.
Koning Willem I trof in 1814 een regeling waarbij predikantstraktementen en pensioenen van de Christelijke Hervormde kerk ten laste kwamen van de Staat. Deze regeling werd in art. 136 van de Grondwet van 29 maart 1814 tot uitdrukking gebracht en in 1815 ook geldend verklaard voor alle leraars welke tot nog toe uit 's lands kas geen of een niet toereikend traktement genoten. Gedurende de gehele 19e en het begin van de 20e eeuw was de situatie dusdanig, dat het kerkelijke bedrijf in hoofdzaak kon functioneren door de rijkstraktementen voor predikanten, incidentele donaties van goed gesitueerde gemeenteleden en de opbrengst van collecten.
De in 1814 vastgestelde traktementen en pensioenen voor 'bedienaren van de godsdienst' waren niet waardevast, wat betekende dat bij inflatoire tendensen de inkomsten voor betrokkenen verminderden. Bij Koninklijk Besluit van 22 juli 1870 werden kerk en staat gescheiden en moest de kerk voortaan zelf voor aanvullende financiën zorgen.
Tot aan de Eerste Wereldoorlog bleef de gulden vrij stabiel. Toen na 1918 alle lonen opgetrokken werden gingen de kerkelijke traktementen en pensioenen, zij het met vertraging, mee omhoog. Dit betekende een grote lastenverzwaring voor de kerkenkassen. Gemeenteleden moesten bijdragen om de tekorten aan te vullen. In die tijd werd in vele kerkelijke gemeenten de Hoofdelijke Omslag of Kerkelijke Belasting ingevoerd. De Wet op de Rijksinkomstenbelasting van 30 december 1920 vormde in art. 107 een belangrijk instrument ter verkrijging van gegevens voor het vergaren van jaarlijkse kerkelijke bijdragen voor die gemeenten welke het systeem van hoofdelijke omslag hanteerden. Ook waren er gemeenten die het systeem van vrijwillige bijdragen hanteerden of voldoende inkomsten genereerden uit verhuur van zitplaatsen, pacht van landerijen, huur van gebouwen en de opbrengst van collecten. Deze situatie duurde tot 1945.
Door de devaluatie na 1945 werd de waarde van het dode geld (rijkstraktementen en eventuele kapitalen) sterk gereduceerd. Bovendien moest er veel geld op tafel komen voor nieuwbouw en restauraties van kerken. Met andere woorden: er moest veel meer geld uit de gemeenten komen om het kerkelijke bedrijf te laten functioneren. Het dode geld werd bijzaak, het levende geld hoofdzaak.
Aan het eind van de jaren zestig van de twintigste eeuw bereikten het moderamen van de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk uit diverse gemeenten allerlei noodsignalen over de moeilijke financiële toestand ter plaatse.
In het voorjaar van 1971 werd een Commissie Geldwerving in het leven geroepen. Vanuit alle kerkelijke groeperingen werden vertegenwoordigers in deze commissie benoemd, met name uit het moderamen der Generale synode, de Algemene Kerkvoogdij Raad, de Generale Diaconale Raad, de Raad voor de Zending, de Vereniging van Kerkvoogdijen en de Generale Financiële Raad. Willem Hendrik den Ouden werd benoemd als secretaris van de commissie. De eerste vergadering vond plaats op 7 januari 1971.
In augustus 1971 verscheen de nota 'Coördinatie van de geldwerving' die op grote schaal werd verspreid aan alle kerkenraden, kerkvoogdijen, diaconieën en predikanten alsmede aan provinciale en classicale instanties. Na bezoeken van de commissie aan verschillende kerkelijke gemeenten en provinciale organen resulteerde dit in de eerste gecoördineerde en geconcentreerde financiële actie met als titel 'Trouw moet blijken' (januari 1972). Ongeveer 250 hervormde gemeenten deden mee en de gemiddelde verhoging aan bijdragen bedroeg ruim 30%. Er was dus een weg gevonden om uit de impasse te geraken.
Maar niet alleen van binnenuit de hervormde kerk trok de actie de nodige aandacht, ook de twee andere grote kerken van ons land gingen er iets in zien. Het ideaal om de geldwerving als kerken met elkaar landelijk aan te pakken kreeg gestalte door de vorming van een Interkerkelijke Commissie Geldwerving.
In januari 1973 werd de eerste gemeenschappelijke actie van zeven kerken gehouden, zij het onder tweeërlei benamingen: 'Kerk van de grond' voor de rooms-katholieken en 'Kerkappèl' voor de overige. Dit eerste succesvolle experiment werd omgezet in een jaarlijks terugkerende blijvende activiteit, vanaf 1974 onder de gemeenschappelijke naam 'Kerkbalans'.
In de praktijk verschoven de werkzaamheden van de hervormde Commissie Geldwerving naar de interkerkelijke commissie. Den Ouden werd hiervan voorzitter maar bleef tevens secretaris van de hervormde commissie. Hoewel er in het begin sprake was dat de commissie een eigen bureau zou krijgen ter ondersteuning van de taken, is het aan de voorzitter van de Vereniging van Kerkvoogden te danken dat het uitvoerende werk werd ondergebracht bij het bureau van deze vereniging, waar jaarlijks ruim 2,5 miljoen folders en ander materiaal voor alle kerken werd verzorgd.
Willem Hendrik den Ouden is geboren op 30 september 1919. Hij werd op 18 april 1948 bevestigd als predikant van de hervormde gemeente Buren, op 16 augustus 1953 werd hij predikant te Harlingen, per 4 oktober 1959 te Hillegersberg. Op 1 mei 1985 ging hij met emeritaat. Den Ouden trad af als voorzitter van de Interkerkelijke Commissie Geldwerving op 10 januari 1991. Hij nam op 20 februari 1992 afscheid van de commissie na twintig jaar voorzitterschap.
Den Ouden promoveerde op 30 juni 1994 aan de Rijksuniversiteit Groningen op een proefschrift met de titel Kerk onder Patriottenbewind. Kerkelijke financiën en de Bataafse Republiek 1795-1801
Ds. W.H. den Ouden overleed op 24 maart 2012.
Archief en inventarisatie
Literatuur
Addendum
Bijlage
Overzicht van archivalia betreffende de Aktie Kerkbalans, in 2012 overgebracht naar de Vereniging van Kerkrentmeesterlijk Beheer in de Protestantse Kerk in Nederland te Dordrecht
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1972-1992
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van Willem Hendrik den Ouden als voorzitter van de Interkerkelijke Commissie Geldwerving (1952) 1972-1992 (2004)
Auteur:
J.O. van de Vegte
Datering toegang:
2012
Datering bewerking:
2013
Notabene:
Vanwege ruimtegebrek bewaren wij dit archief niet in ons eigen depot. U kunt dit archief inzien door het aan te vragen via ons aanvraagformulier: https://hetutrechtsarchief.nl/aanvragen
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
0,36 m
Bijzonderheden:
Vanwege ruimtegebrek bewaren wij dit archief niet in ons eigen depot. U kunt dit archief inzien door het aan te vragen via ons aanvraagformulier: https://hetutrechtsarchief.nl/aanvragen
Rubrieken: