Uw zoekacties: Vereeniging Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid

1327 Vereeniging Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Vereeniging 'Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid'
1327 Vereeniging Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid
Inleiding
Vereeniging 'Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid'
Organisatie: Het Utrechts Archief
In 1884 werd op initiatief van verschillende Utrechtse instellingen de Vereeniging 'Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid' opgericht. De statuten werden bij KB van 1 april 1884 goedgekeurd en bij KB van 21 augustus van hetzelfde jaar gewijzigd. Het doel van de vereniging was: "de bevordering van kunstzin bij de nijverheid in 't algemeen en bij den ambachtsstand in 't bizonder, welk doel wordt bevorderd door de oprichting van een Museum van Kunstnijverheid of Verzameling van voorwerpen ter bevordering van kunstindustrieel onderwijs". Volgens het huishoudelijk reglement uit 1885 trachtte men dit doel te bereiken:
"I. door het bijeenbrengen van eene verzameling van kunstnijverheidsvoorwerpen, geschikt om alle takken van nijverheid te doen kennen gelijk zij in verschillende landen en eeuwen beoefend zijn.
II. door het bevorderen der teekenkunst en hare toepassing op de nijverheid, waarvoor zij zal trachten eene teekenschool op te richten".
Het bestuur moest bestaan uit negen personen, die benoemd moesten worden door en uit:
- de oprichters, gewone leden en begunstigers;
- het Departement Utrecht van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen;
- het Departement Utrecht der Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid (later Maatschappij voor Nijverheid en Handel);
- de afdeling Utrecht der Vereeniging ter bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid;
- het Genootschap Kunstliefde;
- het Eloyengasthuis.
Nadat de statuten goedgekeurd waren, stond de gemeenteraad de lokalen boven het ijkkantoor aan de Wittevrouwenkade (nr. 6a, vroeger onderdeel van de Willemskazerne) aan de vereniging af. In deze lokalen werd het Museum van Kunstnijverheid ingericht, dat op 29 november 1884 geopend werd. De architect P.J. Houtzagers werd met ingang van 1 mei 1884 directeur van het museum; zijn aanstelling werd jaarlijks verlengd. Er werd ook een bode/bewaarder in dienst genomen. Het museum was geopend op woensdag (tegen betaling van ƒ 0,25) en op zondag (gratis) van één tot vier uur. Vanaf de opening tot 1 mei 1885 kwamen er ca. 3000 bezoekers. Vooral de bijzondere tentoonstellingen trokken veel publiek. Houtzagers stelde in 1902 een catalogus samen, die in druk werd uitgegeven.
De plannen om kunstindustrieel onderwijs te verzorgen, werden met veel voortvarendheid gerealiseerd. Eind 1886 werd een avondcursus voor mannen met 11 leerlingen geopend en op 1 april 1887 werd gestart met een dagcursus voor 8 vrouwelijke leerlingen. De lessen werden gegeven in het museum en de daar aanwezige kunstvoorwerpen en boeken dienden als leermiddelen van de school; omgekeerd konden ook de voor de school aangekochte leermiddelen worden bewaard en tentoongesteld in het museum. Het aantal leerlingen breidde zich in de loop van de jaren uit (50 in 1920) en ook het cursusaanbod werd groter. Vanaf 1897/98 werd voorin de jaarverslagen vermeld dat cursussen werden gegeven in kunstindustrieel tekenen, boetseren, beeldhouwen in hout en steen en schilderen, "gesteund door mondelinge lessen in de stijl- en ornamentleer en in de ontleedkunde en proportieleer". De museumdirecteur, P.J. Houtzagers, was tevens directeur van de school. De lessen waren in de eerste plaats bedoeld voor ambachtslieden, maar ook anderen waren er welkom. Aan veelbelovende leerlingen werden prijzen uitgereikt; dat de jury de talenten goed beoordeelde, blijkt wel uit de namen van enkele prijswinnaars in 1907/08: J.E. Brom en G. Rietveld.
Voor de exploitatie van de school ontving de vereniging verschillende subsidies. Vanaf 1895/96 verstrekte ook het rijk een jaarlijkse subsidie. Daardoor werd het mogelijk een grootscheepse verbouwing uit te voeren. In 1894 had de gemeente de lokalen afgestaan waarin voorheen het ijkkantoor gevestigd was, zodat de vereniging nu de beschikking had over het gehele gebouw. In 1897 werd het verbouwde en opnieuw ingerichte museum- en schoolgebouw heropend. Toch was de ruimte niet echt ideaal. Men was dan ook zeer gelukkig met het besluit dat de gemeenteraad in 1914 nam om het Militair Logement (het voormalige Catharijneconvent) aan de Lange Nieuwstraat aan de vereniging af te staan. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verhinderde de uitvoering van de plannen. Na de oorlog werd de verhuizing uitgesteld, omdat de vereniging zich wilde bezinnen op een reorganisatie. Het museum trok steeds minder bezoekers; men moest bovendien constateren dat de verzameling vermoedelijk nooit een volledig beeld zou kunnen geven van de ontwikkeling van de kunstnijverheid.
In 1918/19 werd besloten aan de ledenvergadering voor te stellen de museumvoorwerpen ter overname aan de gemeente aan te bieden ten behoeve van het Centraal Museum; men zou alleen een kleine voorbeeld-collectie voor de school behouden. De onderhandelingen met de gemeente over de transactie namen veel tijd in beslag, maar begin februari 1922 vond dan toch de overdracht plaats. Het geven van onderwijs werd nu het belangrijkste doel van de vereniging. Toen P.J. Houtzagers in 1919/20 aftrad als directeur van museum en school, werd besloten geen nieuwe museumdirecteur te benoemen en een van de leraren, C. de Haas, als waarnemend directeur van de school aan te stellen. In het jaarverslag over 1919/20 wordt melding gemaakt van nieuwe statuten. In deze nieuwe statuten, die bij KB van 23 mei 1921 goedgekeurd werden, heeft de vereniging ineens een andere naam: 'Vereeniging ter Bevordering van Nijverheidskunst'.
Vereeniging ter Bevordering van Nijverheidskunst
Stichting Kunstbevordering
Archieven en collectie
Literatuur
Bijlage
Concordantie van de inventarisnummers in de inventaris uit 1990 naar de nieuwe inventarisnummers
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
(1855) 1884-1981
Toegangstitel:
Inventaris van de archieven van de Vereeniging Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid te Utrecht en opvolgers (1855) 1884-1981
Auteur:
J.N. van der Meulen
Datering toegang:
1990 / 2010
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Schenking (van een niet overheidsarchief)
Omvang:
6 m zuurvrije dozen
Rubrieken: