Uw zoekacties: Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap

17.10 Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Volledige inventaris in PDF
Hier kunt u de volledige inventaris in PDF raadplegen en gratis downloaden.
Erfgoedstuk
Inleiding
Ter inleiding
17.10 Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap
1. Inleiding
Ter inleiding
Het Limburgs Geschied-en Oudheidkundig Genootschap ontstond formeel per 1 januari 1929 door fusie van het Provinciaal Geschied-en Oudheidkundig Genootschap in Limburg, gevestigd te Maastricht, en "Limburg", Provinciaal Genootschap voor Geschiedkundige Wetenschappen, Taal en Kunst te Roermond. *  Het eerste genootschap was in 1863 te Maastricht opgericht en had nog de namen Oudheidkundig Genootschap in het hertogdom Limburg (1863-1867) en Geschied-en Oudheidkundi
g Genootschap in het hertogdom Limburg (1867-1908) gedragen. Het te Roermond gevestigde genootschap was in 1893 gesticht.
De fusie betekende dat besturen en ledenbestanden werden samengevoegd en de bezittingen in één hand kwamen. Formeel kan gesproken worden van een nieuwe vereniging sedert 1929, maar in de praktijk was er een grote mate van continuïteit tussen het Provinciaal Geschied-en Oudheidkundig Genootschap in Limburg van vóór 1929 en het Limburgs Geschied-en Oudheidkundig Genootschap van na dat jaar. Immers, de naam van de vereniging had geen wezenlijke verandering ondergaan. De voorzitter en secretaris van het eerst genoemde genootschap bleven in functie. De verslaglegging van de vergaderingen werd in hetzelfde register voortgezet. De Publications en De Maasgouw, het jaarboek en het tijdschrift van het Provinciaal Geschied-en Oudheidkundig Genootschap in Limburg, werden na 1929 voortgezet met behoud van de nummering der jaargangen sedert 1864 respectievelijk sedert 1879. Er werd dus niet gestart met een nieuwe periodiek. De bestuurs-en ledenvergaderingen werden in ieder geval tot in de ja
ren veertig van de twintigste eeuw bijna uitsluitend te Maastricht gehouden. In dit kader past het, dat in 1939 het 75-jarig bestaan van het Limburgs Geschied-en Oudheidkundig Genootschap werd gevierd, waarbij abusievelijk 1864 als het stichtingsjaar werd beschouwd.
"Limburg", Provinciaal Genootschap voor Geschiedkundige Wetenschappen, Taal en Kunst, had in tegenstelling tot het te Maastricht gevestigde genootschap, bij de fusie geen museum ingebracht dat publiekelijk van het voortbestaan van de vereniging in gefuseerde vorm kon doen blijken. Zijn orgaan, het "Limburg's Jaarboek", smolt in 1929 samen met De Maasgouw die daardoor als ondertitel kreeg "Limburg's Jaarboek voor geschiedenis, taal en kunst", in 1937 gewijzigd in "Limburgs tijdschrift voor geschiedenis, taal en kunst". In de bestuursvergadering van 12 februari 1953 werd besloten de woorden "taal en kunst" te laten vervallen en voortaan de ondertitel "Limburgs tijdschrift voor geschiedenis en oudheidkunde" te voeren. *  Daarmee ging de herinnering aan het Limburg's Jaarboek en aan "Limburg", Provinciaal Genootschap voor Geschiedkundige Wetenschappen, Taal en Kunst verloren. De grote mate van continuïteit tussen het Provinciaal Gesc
hied-en Oudheidkundig Genootschap in Limburg en het Limburgs Geschied-en Oudheidkundig Genootschap rechtvaardigen het om beide opeenvolgende verenigingen als een geheel te beschouwen en als Genootschap of ook anachronistisch als LGOG aan te duiden. Wanneer "Limburg", Provinciaal Genootschap voor Geschiedkundige Wetenschappen, Taal en Kunst ter sprake komt, zal dit genootschap met de volledige naam of in de verkorte versie Genootschap "Limburg" worden genoemd.
De geschiedenis van het Genootschap is op het eerste gezicht geen onbeschreven blad meer. Bij de diverse jubilea sedert 1939 werden al artikelen aan het eigen verleden gewijd. Zo hield de secretaris A. Kessen tijdens de feestelijke zitting op 19 juli 1939 ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan een lezing die in de Publications van dat jaar werd afgedrukt. Kessen behandelde in het kort de voorlopers van het Genootschap te Maastricht, de oprichting van het Genootschap, de interne geschiedenis en de activiteiten. *  Het honderdjarig bestaan van het Genootschap werd tegen de achtergrond van de toen heersende crisis niet gevierd.
Het verschijnen van het honderdste deel van de Publications gaf echter aanleiding tot het houden van een academische zitting op 18 december 1965, tijdens welke de secretaris C.A.A. Linssen inging op nieuwe gegevens omtrent de stichtingsdatum en vervolgens de verenigingsgeschiedenis in de jaren 1939-1964 schetste. *  Het 125-jarig bestaan van het Genootschap in 1988 en het verschijnen van het 125ste deel van de Publications leidden niet alleen tot een feestzitting en een tentoonstelling, maar ook tot een nieuwe bijdrage van P.A.M. Geurts en A.E.M. Janssen in de Publications van 1989 over de geschiedenis van het Genootschap. Geurts en Janssen schonken onder meer ruime aandacht aan "Limburg", Provinciaal Genootschap voor Geschiedkundige Wetenschappen, Taal en Kunst te Roermond en aan de drie fusiepogingen. Zij behandelden voor het eerst de crisis van de jaren 1961-
1963 die, in historische kringen althans, zoveel stof deed opwaaien. * 
De gedrukte feestrede van Kessen uit 1939 ademt een geest van tevredenheid en voldoening. Bij de bespreking van de Publications en De Maasgouw behandelt hij ook de geschiedbeoefenaren die aan de Publications vele bijdragen hadden geleverd en die kennelijk allen grote kwaliteiten bezaten. Sommige van deze auteurs werden in 1964 in het kader van het honderdjarig bestaan opnieuw bestudeerd door P.C. Boeren. Was het oordeel van Kessen ten aanzien van allen nog positief uitgevallen, nu werden kritische kanttekeningen geplaatst bij het werk van tot dan toe zo bewonderde voorgangers. *  In 1939 stond de verenigingsgeschiedenis op de voorgrond, al werd er enige aandacht besteed aan de geschiedbeoefening. In 1989 waren de rollen omgekeerd. Geurts en Janssen behandelden de geschiedenis van het Genootschap tegen de achtergrond van de Li
mburgse en Nederlandse geschiedbeoefening, terwijl in dezelfde jaargang van de Publications nog aparte artikelen werden opgenomen aangaande de Limburgse historiografie in de negentiende en twintigste eeuw. Zij betreffen de Limburgse rechtsgeschiedenis, de sociaal-economische geschiedschrijving en de beoefening van archeologie en genealogie in Limburg. Tijdens de feestzitting van 21 juni 1988 werden tenslotte ook kritische opmerkingen gemaakt over de rol van het Genootschap zelf ten aanzien van de regionale geschiedschrijving. * 
Met het voortschrijden der tijd maakten de genoemde auteurs in grotere mate gebruik van het archief van het LGOG. Kessens rede verwees slechts enkele keren naar het verenigingsarchief, terwijl Geurts en Janssen veelvuldig gebruik maakten van de notulen van de bestuurs-en algemene ledenvergaderingen. De overige archiefstukken konden zij wegens de ongeordende toestand van het archief niet raadplegen. Zij betrokken in hun onderzoek ook de notulen van het Genootschap "Limburg" die in het gemeentearchief te Venlo berusten, maar andere geschreven en gedrukte bronnen met betrekking tot het Genootschap bleven buiten beschouwing. Deze bronnen en niet in de laatste plaats het nu ontsloten archief van het LGOG bevatten zoveel niet benutte gegevens over tal van onderwerpen betreffende het Genootschap en de geschiedbeoefening in Limburg, dat ook na de verschillende publicaties vanaf 1939 een hernieuwde bestudering zinvol is.
In deze inleiding zal niet het hele spectrum aan de orde worden gesteld, maar slechts enkele aspecten. Aandacht zal worden besteed aan de oprichting van het Genootschap in 1863 en aan enkele terreinen waarop het Genootschap naar voren trad als het uitgeven van publicaties, de beoefening van de archeologie en het beheer van het museum. * 
De oprichting van het Genootschap in 1863
Het uitgeven van publicaties
Oudheidkundig onderzoek
Het beheer van het museum
Geschiedenis van het archief
Verantwoording van de inventarisatie
Bijlagen
Historische inleiding
Geschiedenis van het archief
Verantwoording van de inventaris
Gebruikershandleiding
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1863-1965
Auteur:
G.H.A. Venner
Omvang m1:
8,4
Inventaris:
Inventaris van het archief van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap, 1863-1965. Publicaties Rijksarchief Limburg nr 7 (Maastricht 2003)
Openbaar:
Bescheiden jonger dan 50 jaar mogen slechts geraadpleegd worden na schriftelijke machtiging van de bewaargever