Uw zoekacties: Staatstoezicht op de Mijnen: vestiging Heerlen

07.I15 Staatstoezicht op de Mijnen: vestiging Heerlen ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Geschiedenis van het staatstoezicht op de mijnen
07.I15 Staatstoezicht op de Mijnen: vestiging Heerlen
Inleiding
Geschiedenis van het staatstoezicht op de mijnen
Gezien de inhoud van het in deze inventaris beschreven archiefbestand, kan de beschrijving van de geschiedenis van het Staatstoezicht op de Mijnen hier in beperkte omvang worden gegeven.
Het Staatstoezicht heeft in 1985 een gedenkboek gepubliceerd *  .
In 1810 werd voor het gehele Franse Keizerrijk een nieuwe Mijnwet afgekondigd. Omdat Nederland toen deel uitmaakte van het Franse rijk werd de wet ook hier van kracht. De Mijnwet 1810, die nooit officieel in het Nederlands is vertaald, vormde tot 1 januari 2003 de basis van het Nederlandse mijnrecht. Twee Reglementen (1813 en 1877) gaven nadere bepalingen bij de Franse Mijnwet. Vervolgens gaf de Mijnwet 1903 een gedeeltelijke herziening en aanvulling, waarna nog een aantal Mijnreglementen (1906, 1939, 1947, 1964) volgden die nadere regelen, voorschriften en voorwaarden stelden.
De Mijnwet 1810 droeg het toezicht op de naleving van de wet op aan de "Administration des Mines". Deze dienst, die vanaf 1906 Staatstoezicht op de Mijnen zou heten, fungeerde als controle-en adviesinstantie voor de overheid inzake mijnbouwaangelegenheden. Aanvankelijk waren haar taken vooral gericht op het adviseren. Het Reglement van 1877 plaatste de inspecterende taak van de dienst meer op de voorgrond.
In de negentiende eeuw had het Staatstoezicht op de Mijnen vrijwel uitsluitend bemoeienis met Zuid-Limburg. Daar bevonden zich onderaardse kalksteengroeven of mergelgrotten, bruinkoolgroeven en steenkoolmijnen. De mergelwinning ten behoeve van huizenbouw en bemesting vindt in dit gebied plaats sinds de Romeinse tijd. Door de eeuwenlange ondergrondse mergelwinning ontstonden in het Plateau van Margraten en in de Sint Pietersberg grote gangenstelsels. In de negentiende eeuw was de toestand van de mergelgrotten niet best. Het toezicht op deze grotten nam dan ook een voorname plaats in onder de taken van de dienst. Tegenwoordig is een enkele grot ingericht als schuilplaats en een aantal is opengesteld voor het toerisme. Het Staatstoezicht op de Mijnen is belast met het toezicht op de gesteente-mechanische veiligheid (instortingsgevaar) en controle van de grotten.
De winning van bruinkool in Zuid-Limburg vond plaats in tien groeven, waarvoor bij Koninklijk Besluit concessies werden verleend in de jaren 1906-1939 *  . Een groot gedeelte van de goed bereikbare bruinkool werd voor 1918 afgegraven. Daarna bleef alleen de concessie Carisborg in bedrijf met een briketfabriek te Heerlen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de groeven Energie te Brunssum en Anna en Herman te Eygelshoven weer in bedrijf genomen. Na 1945 liep de productie snel terug door een gebrek aan afzet. In 1960 sloot de laatste nog in gebruik zijnde bruinkoolgroeve.
Steenkolenwinning vond in Zuid-Limburg al plaats in de late Middeleeuwen. Deze bestond toen voornamelijk uit dagbouw. Echter, ook het drijven van kleine galerijen in steenkoollagen en ontginning door middel van ondiepe schachten zijn uit de vroege periode van de Steenkolenwinning bekend. De oudste steenkolenontginningen vonden plaats te Kerkrade. De daar gelegen abdij Rolduc nam vanaf de achttiende eeuw de steenkoolmijnbouw op grotere schaal ter hand. Zij kocht geleidelijk alle mijntjes in de streek op en verkreeg in 1723 het recht van exploitatie daarvoor. In het midden van de achttiende eeuw waren ongeveer 800 arbeiders werkzaam in de mijnwerken van Rolduc. Voor die tijd was dit een zeer groot bedrijf. In de Franse tijd (1794-1815) vielen de mijnen van de abdij toe aan de Franse staat. Bij de Vrede van Wenen kwamen zij toe aan de Nederlandse Staat. In 1815 waren drie mijnen actief in Zuid-Limburg, waaronder de Domaniale Mijn te Kerkrade. In 1845 werden de ontginningsrechten v
an de Domaniale Mijn bij wet voor 99 jaren verpacht aan de Aken-Maastrichtse Spoorwegmaatschappij. Vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw werd een aantal concessies verleend op grond van de Mijnwet 1810, waardoor in totaal dertien mijncomplexen zijn aangelegd.
Omdat de steenkolenontginningen in de negentiende eeuw nog beperkt waren, was de dienst van het Staatstoezicht op de Mijnen in deze periode nog zeer gering van omvang. Na 1900 nam de ontwikkeling van de steenkolenindustrie een hoge vlucht en groeide de dienst mee. Zij moest toezicht uitoefenen op alle aspecten van het mijnbouwwezen, zowel ondergronds als bovengronds.
De sluiting van de steenkoolmijnen in de jaren zestig en zeventig betekende een wijziging van de taken van de dienst. Mijnsluitingen waren tot dusver onbekend in Nederland en vormden, vooral in verband met de mogelijke verontreiniging van het grondwater, een specifieke problematiek die het Staatstoezicht op de Mijnen zich in korte tijd eigen moest maken. Het Staatstoezicht op de Mijnen bleef ook betrokken bij de mijnbouw in Limburg door het toezicht op de nazorg. Dit toezicht beoogt het voorkomen of beperken van schade of hinder na de stopzetting van de mijnbouwactiviteiten. Het Staatstoezicht op de Mijnen zag erop toe dat mijnbouwondernemingen bij het verlaten van de mijn de wettelijk verplichte maatregelen namen om toekomstige schades te voorkomen. Het Staatstoezicht op de Mijnen participeerde in verband hiermee in de 'studiegroep hydrologische gevolgen mijnsluitingen', ingesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg en in de 'begeleidingscommissie coördinatie mij
nsluitingen' *  .
Ook hield de dienst een uitgebreid gegevensbestand bij over verlaten mijnen, met als doel toekomstige gebruikers van voormalige mijnterreinen te kunnen inlichten over de historische activiteiten en gepaste maatregelen te kunnen nemen bij incidenten. Deze bestanden worden in voorkomende gevallen nog steeds door het Staatstoezicht op de Mijnen gebruikt
In principe waren de mijnondernemingen zelf verantwoordelijk voor het vergoeden van schade aan gebouwen en wegen, veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Op sommige plaatsen in Zuid-Limburg is de bodem 10 meter gezakt. De gedupeerden konden vergoeding aanvragen bij de mijnexploitant op grond van artikel 1401 van het Burgerlijk Wetboek, de onrechtmatige daad. Bij de afhandeling van mijnschade hoefde de gedupeerde eiser niet de schuld van de mijnbouwonderneming aan te tonen. De mijnonderneming kon alleen aan uitbetaling ontkomen door het bewijs van afwezigheid van schuld te leveren. Dit leidde ertoe dat mijnbouwondernemingen uitgebreide bestanden aanlegden van kaarten en metingen. Met behulp hiervan waren zij in staat het oorzakelijke verband tussen mijnontginning en mijnschade te beoordelen. Enkele in dit archief aanwezige bestanden worden tot op heden nog voor dit doel geraadpleegd. Het aanvragen en uitkeren van schadevergoedingen leidde ook tot uitgebreide dossiervorming bij de
mijnexploitanten. Elk schadegeval werd gedocumenteerd, ook al omdat in sommige gevallen telkens nieuwe schades optraden die voor vergoeding in aanmerking kwamen.
De afhandeling van de mijnschades leidde tot de vorming van enkele speciale commissies waarin het Staatstoezicht op de Mijnen zitting had. De Adviescommissie Rolduc werd in 1949 ingesteld door de Minister van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen. De Inspecteur-Generaal der Mijnen was voorzitter van deze commissie, die verder bestond uit vertegenwoordigers van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de afdelingen mijnmeten en mijnschade van de Staatsmijnen, de directeur van de Domaniale Mijn en de architect prof. Ir. F. Peutz. De commissie kreeg de opdracht te onderzoeken welke risico's er bestonden voor het rijksmonument Rolduc in verband met de mijnbouwactiviteiten en zo ja, welke voorzieningen er getroffen dienden te worden om het gebouwencomplex voor de toekomst veilig te stellen. In 1970 bracht de Adviescommissie haar laatste rapport uit aan de minister. Bij die gelegenheid verzocht zij ontbonden te worden. De Commissie van advies ter beoordeling van mijnschade is in 1976 opge
richt en in 1996 opgeheven. De taak van deze commissie was het beoordelen van bezwaren van gedupeerden tegen de door de mijnondernemingen aangeboden mijnschadevergoedingen. Deze commissie stond onder voorzitterschap van een hoofdinspecteur van het Staatstoezicht op de Mijnen. De archieven van de Adviescommissie Rolduc en de Commissie van advies ter beoordeling van mijnschade zijn na afsluiting van de werkzaamheden in het archief van het Staatstoezicht op de Mijnen gedeponeerd.
Geschiedenis van het archief
Verantwoording van de inventarisatie
Openbaarheid
Handleiding voor de gebruiker
Index
-
Bijlage: toelichting bij de mijnplannen
Mijnplannen
Hoofdstuk I; Enkele mijnbouwkundige begrippen, van belang bij het lezen van mijnplannen
Hoofdstuk II; Het lezen van mijnplannen
Hoofdstuk III; Enkele praktische toepassingen

Kenmerken

Datering:
1873-1985
Auteur:
C.M.P.F. van den Broek en C.P.M. Mols (DOXIS)
Inventaris:
Iinventaris van het werkarchief van het Staatstoezicht op de Mijnen-vestiging Heerlen, 1873-1985, waarin opgenomen de archieven van de Adviescommissie Rolduc, 1930-1970, en de Commissie van Advies ter beoordeling van Mijnschade, 1976-1997, en archiefbestanden van de Domaniale Mijn Maatschappij N.V., 1774-1994 (Den Haag 2003)
Omvang m1:
124,8 - 4800 kaarten - 31 rollen
Opmerking:
De inventaris van het werkarchief van het Staatstoezicht op de Mijnen-vestiging Heerlen bevat ook de archieven van de Adviescommissie Rolduc, 1930-1970, en de Commissie van Advies ter beoordeling van Mijnschade, 1976-1997, en archiefbestanden van de Domaniale Mijn Maatschappij N.V., 1774-1994
Openbaar:
Bescheiden jonger dan 20 jaar zijn slechts openbaar na schriftelijke toestemming van de Inspecteur-Generaal der Mijnen