07.A10 Grenscommissarissen van Rijkspolitie te Heerlen, 1911-1948 ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )
07.A10
Grenscommissarissen van Rijkspolitie te Heerlen, 1911-1948
Inleiding
De periode 1945 tot 1949, opheffing van de grenscommissariaten
07.A10 Grenscommissarissen van Rijkspolitie te Heerlen, 1911-1948
1. Inleiding
De periode 1945 tot 1949, opheffing van de grenscommissariaten
In december 1946, ruim anderhalf jaar na de bevrijding, bestond er bij de Minister van Justitie onzekerheid over het functioneren van de grenscommissariaten. In een brief aan de grenscommissarissen vroeg de minister hen dan ook "welke werkzaamheden thans nog door de voormalige grenscommissariaten als zodanig worden verricht". *
In antwoord op deze brief schreef de grenscommissaris te Enschede terug dat er nog steeds ondersteuning plaatsvond van behoeftige Nederlanders in Duitsland. Ten aanzien van de uitleiding merkte hij op dat er tijdens de oorlogsjaren weliswaar geen uitleiding van Duitsers naar Duitsland kon plaatsvinden, maar dat dit na de oorlog al weer enkele malen was gebeurd. "Dit vindt thans nog plaats door tussenkomst van de geallieerde strijdkrachten in Duitsland, doch het is te verwachten dat binnen afzienbaren tijd deze uitleiding weer zal moeten geschieden via Duitsche grensautoriteiten", schreef de grenscommissaris. *
Omdat ook de terugkeer van Nederlanders uit Duitsland weer behoorlijk op gang kwam, was de grenscommissaris van mening dat de grenscommissariaten moesten blijven bestaan. 'Een en ander zal naar mijne mening binnen afzienbaren tijd toch weder geschieden op de wijze als voor de oorlog' veronderstelde de grenscommissaris - naar later zou blijken - onterecht. Ondertussen keerden er steeds meer Nederlanders uit Duitsland terug.
Grenscommissaris van der Wal uit Enschede sprak in maart 1946 de verwachting uit dat deze toename zich niet alleen zou voortzetten, maar dat met een massale terugkeer rekening moest worden gehouden.
Volgens controleur Verwey was deze stijging geen gevolg van armlastigheid, die eventueel door steunverlening zou kunnen worden ondervangen, maar vond deze zijn oorzaak in de verminderde levensmiddelen rantsoenen in Duitsland. In een rapport uit maart 1946 merkte Verwey op dat er dringend maatregelen moesten worden getroffen, hetzij in de zin van versoepeling van de repatriëringsregeling, hetzij door verstrekking van voedsel. "De boel zit hopeloos vast, en er moet onmiddellijk iets gebeuren om den menschen af te houden van daden, die afkeuringswaardig maar onvermijdelijk zijn", stelde Verwey uit vrees voor diefstal en plundering. *
Ook de grenscommissaris was zich van dit gevaar bewust. In een brief aan de Rijksinspecteur schreef hij dat hem een klacht had bereikt van een Nederlandse pater die in Duitsland de repatriëring van jonge Nederlandse meisjes (17 jaar en ouder) regelde. De pater had de grenscommissaris meegedeeld dat het niet onwaarschijnlijk was "dat deze door de nood gedreven met minder eerbare bedoelingen naar hier komen" *
Ondanks de alarmerende berichten van de grenscommissarissen namen de werkzaamheden in de loop van het jaar 1947 steeds sterker af.
Zozeer zelfs dat de Minister van Justitie, die toch al sceptisch was over het voortbestaan van de grenscommissariaten in 1948 besloot tot ontslag van de grenscommissarissen. Bij brief van 12 november 1948, deelde de Minister aan de procureurs-generaal te Arnhem en 's-Hertogenbosch mee dat de grenscommissarissen te Enschede en Heerlen (respectievelijk Tj. van der Wal en J.Th.H. Spaen) bij Koninklijk Besluit van 22 oktober 1948, nr. 30, met ingang van 1 januari 1949 zouden worden ontslagen. *
Hij verzocht hen de door hem bij de brief gevoegde Koninklijke Besluiten aan de betrokkenen uit te reiken.
Bij schrijven van gelijke datum stelde de Minister ook zijn collega van Binnenlandse Zaken van de ontslagen in kennis, onder vermelding van de motieven die hieraan ten grondslag lagen; "Om practische redenen zijn de grenscommissarissen tijdens de bezetting en daarna gehandhaafd. Met de Britse bezettingsautoriteiten is thans een zodanige regeling getroffen, dat de uitleiding van Duitsers uit Nederland en de overname van Nederlanders uit Duitsland geschiedt door de Koninklijke Marechaussee, die belast is met de politiaire grensbewaking".
De Minister verzocht zijn college de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigers in Duitsland hiervan in kennis te stellen.
Geheel onverwacht echter werd de Minister verrast door twee bezwaarschriften van de beide grenscommissarissen, waarin zij stelden dat hun taak als uitleidingsfunctionaris weliswaar was overgenomen door de Koninklijke Marechaussee, maar dat de ondersteuning van behoeftige Nederlanders in Duitsland onverminderd doorgang vond.
Desondanks zag de Minister geen reden om voor de voor zijn Departement 'verder nutteloze instellingen' gelden beschikbaar te stellen. Wel was hij bereid om de bezwaarschriften door te sturen naar de Minister van Binnenlandse Zaken die uit oogpunt van ondersteuningsarbeid wellicht anders over de zaak dacht. In een brief van 16-11-1948 aan Binnenlandse Zaken schreef de Minister dan ook; "Daar het voortbestaan der grenscommissarissen onder deze omstandigheden geen zin heeft, is de grenscommissaris te Enschede en Heerlen met ingang van 1 januari 1949 eervol ontslag verleend wegens opheffing van hun betrekking. Hun ambtgenoten te Nieuweschans, Venlo en Zevenaar waren om andere redenen reeds eerder afgevloeid, welke vacatures onvervuld zijn gelaten". "Mocht Uwe Excellentie het raadzaam achten voor de onder uw Departement ressorterende werkzaamheden van de diensten van dé thans onslagenen gebruik te blijven maken, dan moge ik U adviseren daartoe zelf voorzieningen te treffen". *
Maar ook de Minister van Binnenlandse Zaken zag geen heil in het voortbestaan van de grenscommissariaten. In een brief aan beide grenscommissarissen maakte hij zijn mening aldus kenbaar: "Ik kan mij voorstellen, dat zulks voor U een teleurstelling betekent, mede in verband met de vele nuttige werkzaamheden, die in het verleden, mede ten behoeve van mijn Ministerie door U zijn verricht. Aan deze werkzaamheden bestaat echter in de huidige gewijzigde omstandigheden geen behoefte en het is onzeker of deze behoefte in de toekomst in de één of andere vorm zal terugkeren. Er 'is dan ook voor mijn Ministerie, althans op dit ogenblik, geen reden om hier enige voorziening te treffen, zodat ik, zij het tot mijn leedwezen, op uw adres slechts een negatief antwoord kan geven". *
laatste wijziging 15-06-2021
47 beschreven archiefstukken
Inventaris
laatste wijziging 15-06-2021
47 beschreven archiefstukken
Kenmerken
Datering:
1911-1948
Auteur:
J.J. Buskes en O. Postuma
Omvang m1:
1,7 meter
Inventaris:
Inventarissen van de archieven van de Grenscommissariaten te Enschedé 1907-1949, Heerlen 1911-1948 en Venlo 1907-1944 (Den Haag 1984)
Categorie:
laatste wijziging 15-06-2021
47 beschreven archiefstukken