Uw zoekacties: Grenscommissarissen van Rijkspolitie te Heerlen, 1911-1948

07.A10 Grenscommissarissen van Rijkspolitie te Heerlen, 1911-1948 ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Armenzorg in Nederland
Totstandkoming van het Vestigingsverdrag 1904
07.A10 Grenscommissarissen van Rijkspolitie te Heerlen, 1911-1948
1. Inleiding
Totstandkoming van het Vestigingsverdrag 1904
Ook vreemdelingen die zich in Nederland hadden gevestigd konden op de voor Nederlanders geldende ondersteuningsvoorzieningen aanspraak maken. Anders lag dit echter met de Nederlanders die zich - met behoud van hun Nederlanderschap - over de grens vestigden, om daar gedurende vele jaren te verblijven.
"Sedert jaren heeft de praktijk het gemis doen gevoelen van eene regeling bij verdrag van het recht van vestiging en verblijf der Nederlanders in Duitschland en der Duitschers in Nederland", schreef hierover de Memorie van Toelichting op het (later te bespreken) Vestigingsverdrag van 1904.
Reeds in 1900 werden van Nederlandse zijde stappen ondernomen om de rechtspositie van de in beide landen gevestigde wederzijdse onderdanen te verbeteren. Dit stuitte aanvankelijk op weerstand bij de Duitse regering, die de bepalingen omtrent vestiging en verblijf niet wilde regelen zonder dat daarbij werd geregeld de wederzijdse overname van armlastigen en de toelating en uitzetting van vreemdelingen in het algemeen. De Nederlandse regering, zich bewust van het feit dat de Vreemdelingenwet van 13 augustus 1849, Stb. 39 tot regeling der toelating en uitzetting van vreemdelingen, op dit punt nodig aanvulling behoefde, was graag bereid om ook deze aangelegenheden in bespreking te nemen.
Al spoedig bleek echter dat de beginselen die aan de wetgeving van beide partijen ten grondslag lagen zeer uiteen liepen, terwijl de opvattingen over de betrokken aangelegenheden nogal verschilden.
Een enkel voorbeeld vinden we in de opvattingen omtrent emigratie en het terugkrijgen van de oorspronkelijke nationaliteit. Destijds bestonden er hieromtrent twee grondgedachten, die lijnrecht tegenover elkaar stonden. Enerzijds was dat het Engelse stelsel van "eens een Engelsman, altijd een Engelsman". De tegenovergestelde opvatting, die enigermate gold in Duitsland, was "gaat gij weg, verlaat gij uw land, dan sluit ik de deur achter u dicht en gij komt er niet meer in". * 
Het Nederlandse standpunt in deze neigde naar het Engelse stelsel. Men was hier te lande van mening dat het de repatriërende (ex-)Nederlanders niet te moeilijk moest worden gemaakt om hun nationaliteit terug te krijgen.
Gelukkig bleek de Duitse regering op dit punt bereid tot het doen van concessies bij het opstellen van een ontwerp-verdrag tussen beide landen. Op veel andere punten bleek men echter minder toeschietelijk.
Tijdens de behandeling van het ontwerp van wet tot goedkeuring van het verdrag in de Tweede Kamer op 16 november 1905 verklaarde het Kamerlid van Idsinga "Ik blijf, ook na het gesprokene door den geachten afgevaardigde uit Apeldoorn (van Bijlandt), van meening, dat dit (de voltooing van het verdrag) alleen daaraan te danken is, dat wij in hoofdzaak de Duitsche opvattingen in deze zaak hebben laten zegevieren".
Van Idsinga was niet de enige die van mening was dat de Nederlandse vertegenwoordigers in het overleg met Duitsland te weinig voet bij stuk hadden gehouden. Ook enkele leden van de Eerste Kamer hadden moeite met wat van Idsinga noemde de "made in Germany"-tendens in het verdrag. Ondanks deze bezwaren kon in de memorie van antwoord op het voorlopig verslag van de Tweede Kamer worden geconcludeerd dat de uitkomst gelukkig was en dat "voor onze landgenooten ruimschoots bereikt is wat in redelijkheid kon worden gewenscht". Het ontwerp werd dan ook op 16 november 1906 door de Tweede Kamer en op 11 januari 1906 door de Eerste Kamer aangenomen.
Strekking van het Vestigingsverdrag
Instelling grenscommissariaten van rijkspolitie
Voorbereiding uitvoering Vestigingsverdrag
Taak van de grenscommissaris
Praktijk van de uitleidingen
Praktijk van de ondersteuningen
Rapportage van armbezoekers en controleurs
De economische malaise in Duitsland
De vetoptocht in Rheine
Nieuwe ontwikkelingen in het ondersteuningswerk
De Rijksinspecteur
Reorganisatie van de ondersteuning in 1928
De periode 1930 tot 1945
De periode 1945 tot 1949, opheffing van de grenscommissariaten
Verantwoording van de inventarisatie
Opmerkingen t.a.v. de drie inventarissen
Heerlen
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1911-1948
Auteur:
J.J. Buskes en O. Postuma
Omvang m1:
1,7 meter
Inventaris:
Inventarissen van de archieven van de Grenscommissariaten te Enschedé 1907-1949, Heerlen 1911-1948 en Venlo 1907-1944 (Den Haag 1984)