Uw zoekacties: Commissaris van de Koningin in Limburg, 1944-1990

04.11 Commissaris van de Koningin in Limburg, 1944-1990 ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Beknopt historisch overzicht
04.11 Commissaris van de Koningin in Limburg, 1944-1990
Inleiding
Beknopt historisch overzicht
Krachtens de grondwet van 1814 werd voor de uitoefening van het centrale gezag binnen de provincies de functie van 'Commissaris van den Souvereinen Vorst' gecreëerd. In het spraakgebruik kregen zij de titel van 'gouverneur'. Reeds in de eerste instructies voor het ambt uit 1814 en 1820 komt de dubbelrol van de commissaris naar voren, enerzijds als rijksorgaan en anderzijds als direct betrokkene bij het provinciaal bestuur. In feite heeft aan de taken van de commissaris altijd een driedeling ten grondslag gelegen: uitvoering van specifieke rijkstaken, provinciale taken en taken op het terrein van medebewind, waarbij de commissaris wordt opgedragen uitvoering te geven aan rijkswetten. Wel heeft het ambt in de loop ter tijden duidelijke verschuivingen gekend, zowel in de staats- en bestuursrechtelijke positionering alsook in het takenpakket. De aanvankelijk sterke nadruk op de behartiging van rijksbelangen vloeide voort uit de vrees dat al te sterke provincies een bedreiging konden vormen voor de nog jonge eenheidsstaat. Maar mettertijd schoof de commissaris meer op naar de provincie en 'provincialiseerde' het ambt. Een belangrijke markering daarvan vormde de Grondwetsherziening van 1848, de provinciale Wet van 1850 en de instructie van 1850. In 1962 en 1966 werden deze regelingen vervangen door respectievelijk een nieuwe Provinciewet en een nieuwe ambtsinstructie, die deze ontwikkeling alleen maar bestendigden. Met deze veranderingen wijzigde ook de invalshoek van waaruit taken werden benaderd. Vanaf het begin was de commissaris voorzitter van provinciale en gedeputeerde staten en stemde hij mee in beide colleges. Het voorzitterschap bij beide colleges is gebleven, maar het stemrecht in provinciale staten verdween in 1850. Volgens de Grondwet van 1848 moest de commissaris toezicht houden op de 'verrigtingen der staten'
Dat uitgangspunt kleurde aanvankelijk ook enigsins de invulling van de voorzittersrol (en bij gedeputeerde staten ook stemhebbend), maar allengs evolueerde het werk meer naar de bevordering van eenheid in het beleid van de colleges. In dat kader paste ook in 1956 het schrappen van de toezichthoudende rol op de staten. Een zelfde ontwikkeling valt vast te stellen bij de uitvoering van rijkswetten in medebewind. Gebeurde dit aanvankelijk nog sterk vanuit de optiek van het Rijk, de Provinciewet van 1962 verklaarde de commissaris der koningin primair tot bestuursorgaan van de provincie en maakte daarmee in feite ook een einde aan diens taak als rijkstoezichthouder. In zekere zin werd dit nog eens bestendigd door de Grontwetherziening van 1983, die bepaalde dat de commissaris deel uitmaakt van het bestuur van de provincie. In dezelfde lijn lag ook de wijziging van de Provinciewet in 1974 die voorschreef dat de commissaris als provinciaal orgaan aan provinciale staten verantwoording schuldig is voor het door hem gevoerde bestuur, d.w.z. de uitvoering in medebewind van rijkswetten. Voor de duidelijkheid, uitgezonderd daarvan zijn de taken die specifiek voortvloeien uit de taak van de commissaris als Rijksorgaan. In totaal bestrijken die bewindstaken ongeveer 40 wetten. Veel van de taken die de commissaris als rijksorgaan verricht, zijn omschreven in de ambtsinstructie. De instructie van 1850 werd, na de invoering van de Provinciewet 1962, vervangen door die van 1966, maar op hoofdlijnen bestrijken beide regelingen inhoudelijk dezelfde gebieden. De voornaamste daarvan zijn: - toezicht op en coördinatie c.q. bevordering van de samenwerking tussen de rijksambtenaren en functionarissen van de krijgsmacht binnen de provincie met het provinciebestuur, de gemeentebesturen en de waterschapsbesturen. - advisering van regering of ministers. - regeling van bezoeken van het staatshoofd en leden van het koninklijk huis. - regelmatig brengen van werkbezoeken aan gemeenten.
- bemoeienis met benoeming, herbenoeming en ontslag van burgemeesters. - taken op het gebied van openbare orde en veiligheid, rampenbestrijding en civiele verdediging. - taken verband houdend met Koninklijke onderscheidingen. Als voorzitter van de statencolleges vertegenwoordigt de commissaris de provincie in en buiten rechte, maar de uitvoering van de rijkstaken brengt ook belangrijke werkzaamheden op representatief terrein met zich mee. Het prestige van het ambt biedt ook de mogelijkheid daar een zekere persoonlijke invulling aan te geven. Uiteraard speelt tijdgeest daarbij een rol. Dat blijkt ook wel uit de inventaris van het onderhavige archief. De jaren vlak na de Oorlog stonden in het teken van herstel van de oorlogsschade, de zuivering van het ambtelijk apparaat en de normalisatie van de bestuurlijke verhoudingen. Bij dit laatste aspect moest ook de verhouding met het sedert herfst 1944 opererende Militair Gezag worden bepaald. Een blijvend element van de oorlog bleef, in het representatieve vlak, de betrokkenheid bij de zorg voor oorlogskerkhoven en herdenking van de bevrijding. De jaren vijftig en beginjaren zestig vormden de tijd van wederopbouw en economische ontwikkeling. Het gezag van de commissaris was toen nog onomstreden en, in Limburg, ook duidelijk ingebed in een katholieke sfeer. Tegelijkertijd speelde de dreiging van de Koude Oorlog, die een directe weerslag had op het takenpakket van de commissaris als verantwoordelijk gezagsdrager voor de bescherming van de burgerbevolking tegen dreiging van oorlogsgeweld. In de loop van de jaren zestig veranderde het gezag van de commissaris naar een meer sturende rol. Het was een tijd van toenemende welvaart, afname van de landbouw en vestiging van nieuwe industrieën, maatschappelijke vernieuwing, een minder dominante rol van de katholieke kerk en meer openheid naar het omringende buitenland
Een kentering zette eind jaren zestig in met de sluiting van de mijnen, gevolgd door de algemene economische crisis begin jaren zeventig. Tal van bedrijven sloten hun poort, met als gevolg grote werkeloosheid. Van provinciale zijde werd ingezien dat investeringen in zowel het behoud van werkgelegenheid als het creëren van nieuwe banen dringend noodzakelijk waren. Daarvoor werd ook nadrukkelijk een beroep gedaan op nationale en Europese subsidies. De commissaris vervulde bij dit soort ontwikkelingen een belangrijke rol als lobbyist en 'netwerker', die zijn contacten bij de nationale politiek en het bedrijfsleven inzette om Limburg te promoten als vestigingsplaats. Zo werd Heerlen in het kader van het spreidingsbeleid van Rijksdiensten naar economische zwakke regio's de vestigingsplaats van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Maastricht kreeg een nieuwe Rijksuniversiteit en het vliegveld Zuid-Limburg werd (niet onomstreden) verder uitgebouwd. In dat kader paste ook het beleid om Limburg in het algemeen naar buiten toe te promoten. Grote evenementen, zoals de Europese Top in Maastricht in 1981 en het pausbezoek in 1983 vereisten niet alleen provinciale betrokkenheid op het representatieve als organisatorische vlak, maar zetten Limburg in zekere zin ook op de kaart. Commissarissen legden in hun taakopvatting zeker ook persoonlijke accenten. Dat kwam goed tot uiting bij de eerder genoemde 'netwerken' uit jaren zeventig en tachtig, maar kon soms nog verder gaan door persoonlijke betrokkenheid bij bepaalde organisaties of in gevallen waarin hulp en bemiddeling werd ingeroepen. Ook de opvattingen over de manier van besturen gingen met de algemene maatschappelijk veranderende opvattingen mee. Een goed daarvan levert de bestuurlijke bemoeienis met gemeenten. Een klassieke taak vormde het toezicht op de gemeenten door middel van zogenaamde administratieve bezoeken
Tijdens deze bezoeken diende de commissaris zich op de hoogte te stellen van de problematiek van de gemeente, o.a. door een onderhoud met B&W, de gemeenteraad en anderen (meestal de plaatselijke geestelijkheid), gevolgd door een rondrit door de gemeente. Bezoeken aan kleinere gemeenten werden vaak gecombineerd uitgevoerd op één dag. Zo'n bezoek werd, zeker wanneer daartoe specifieke aanleiding bestond, terdege voorbereid middels rapporten van provinciale diensten. Zeker na de oorlog paste dit goed in de tijd van wederopbouw en nieuwe ontwikkelingen op het terrein van ruimtelijke ordening, volkshuisvesting, industrie onderwijs etc. De commissaris wenste zich daar persoonlijk over te informeren. Vanaf het midden van de jaren zestig verschoof deze plechtstatige vorm van algemeen toezicht veel meer naar contacten met het plaatselijk bestuur naar aanleiding van concrete onderwerpen. Verschuivingen ziet men ook in de bemoeienis met de benoeming, het functioneren en het ontslag van burgemeesters, een belangrijk en tamelijk tijdrovend werk. Vlak na de Oorlog vroegen in eerste instantie zuivering en rechtsherstel veel aandacht. De benoemingsprocedure van nieuwe burgemeesters verliep tot eind jaren zestig in grote beslotenheid. De commissaris ontving de sollicitanten persoonlijk en stelde de voordrachtslijst op, die bijna altijd door de Kroon werd gevolgd. Vanaf de jaren zeventig nam echter de invloed van gemeenteraden toe door de opkomst van profielschetsen en inspraak, waardoor ook meer openheid in de procedure ontstond. Maar altijd kon, als daar aanleiding voor bestond, te allen tijde de bemoeienis van de commissaris met het functioneren van burgemeesters zeer intensief zijn, zelfs in het persoonlijke vlak. Bij sommige onderdelen in het takenpakket valt ook een zekere 'inflatie' te constateren. Vroeger waren koninklijke bezoeken zeldzaam, al was het maar vanwege de fysieke afstand tussen Den Haag en Limburg
Na de Oorlog veranderde dit. Zowel het staatshoofd als andere leden van het koninklijk huis bezochten regelmatig Limburg. Ook betrokkenheid bij gebeurtenissen in de familiale sfeer bij leden van de koninklijke familie kreeg de nodige aandacht. De commissaris vervult bij het verlenen van koninklijke onderscheidingen in de meeste gevallen een tussenrol tussen de gemeente en de minister, op wiens voordracht de decoratie bij koninklijk besluit wordt toegekend. De gebruikelijke gang van zaken is dat hij de door de burgemeester ingediende voorstellen toetst en vervolgens, voorzien van een eigen advies, aan de minister doorzendt. Bij het departement werd uit het landelijk totaal van alle voorstellen een keuze gemaakt. Op deze fase heeft de commissaris geen invloed meer. Onderscheidingen worden verleend bij de zogenaamde algemene gelegenheid (de jaarlijkse 'lintjesregen' op koninginnedag) of tussentijds (bijvoorbeeld bij jubileum of afscheid). Alleen de onderscheidingen van militairen voltrekt zich geheel binnen de boezem van het departement van Defensie; van deze decoraties ontvangt de commissaris slechts een kennisgeving. Het decoratiestelsel was meermalen onderwerp van publieke kritiek, deels te wijten aan de ondoorzichtigheid van het systeem en deels aan de duidelijke koppeling die bestond tussen maatschappelijke status en hoogte van de onderscheiding. Er bestonden wat betreft hoogte en aantallen decoraties ook aanzienlijke verschillen tussen departementen onderling. Zo lag bij bijvoorbeeld Binnenlandse Zaken, Justitie en Onderwijs de gemiddelde graad van onderscheiding (officier, ridder) hoger, maar was het aantal lintjes weer minder. Eremedailles waren beschikbaar voor werknemers met vele jaren trouwe dienst of mensen die zich voor allerlei vormen van verenigingsleven verdienstelijk hadden gemaakt
Het aandeel van ambtenaren lag bij de gedecoreerden traditioneel erg hoog, terwijl vrije beroepen, kleine zelfstandigen en werknemers bij kleine bedrijven waren ondervertegenwoordigd. Werknemers in grote, traditionele, typisch Limburgse industrietakken zoals de mijnbouw (later DSM) en de Maastrichtse keramische industrie maakten daarentegen, door alertheid van de directies, weer aanzienlijk meer kans op een decoratie. In de periode tussen 1945 en 1990 valt ook een zekere 'inflatie' vast te stellen, zowel in aantal als rang. Dat wordt ook weerspiegeld in de omvang van de archiefvorming: vulden de aanvragen tot in de jaren zestig nog gemiddeld twee archiefdozen per jaar, in 1989 waren er dat al vijf. Bij de meest gebruikelijke onderscheiding, die in de Orde van Oranje-Nassau, nam het aantal ridders mettertijd sterk toe. Bij de eremedailles in brons, zilver en goud verdween in de jaren tachtig daarentegen het bronzen eremetaal (onder druk van maatschappelijke kritiek, die deze waardering te laag vond) vrijwel geheel.
Geschiedenis van het archief, verantwoording van de inventarisatie en aanwijzingen voor het gebruik
Bijlage 1: Openbaarheidsbeperkingen.
I. Alle stukken jonger dan 20 jaar
II. Van de navolgende inventarisnummers alle stukken jonger dan 75 jaar:
162-174, 193, 379-493, 509-559, 561-562, 637-640, 680-693, 702-704, 1029-1073, 1087, 1149, 1155-1165, 1170-1183, 1186-1188, 1191, 1193, 1276-1288, 1292 en 1296
Bijlage 2: Burgemeesters in Limburg

Kenmerken

Datering:
1944-1990
Auteur:
J. Hanssen, G. Luykx en Th.J. van Rensch
Omvang m1:
27 meter
Inventaris:
Inventaris van het archief van de Commissaris van de Koningin in Limburg, 1944-1990 (Maastricht 2007)
Openbaar:
Stukken jonger dan 20 jaar alsmede een aantal nader gespecificeerde stukken jonger dan 75 jaar zijn niet openbaar. Ontheffing wordt verleend door de Rijksarchivaris in Limburg, gehoord het advies van de Commissaris van de Koningin