Uw zoekacties: Kabinet van de Commissaris der Koningin in Limburg

04.05 Kabinet van de Commissaris der Koningin in Limburg ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Beknopt historisch overzicht
04.05 Kabinet van de Commissaris der Koningin in Limburg
Inleiding
Beknopt historisch overzicht
Krachtens de Grondwet van 1814 werd de uitoefening van het centrale gezag binnen de provincies de functie van 'Commissaris van den Souvereinen Vorst' gecreëerd. In het spraakgebruik kreeg deze functionaris de titel van 'gouverneur'. Reeds in de eerste instructies voor het ambt uit 1814 en 1820 komt de dubbelrol van de commissaris naar voren, enerzijds als rijksorgaan en anderzijds als direct betrokkene bij het provinciaal bestuur. In feite heeft aan de taken van de commissaris altijd een driedeling ten grondslag gelegen: uitvoering van specifieke rijkstaken, provinciale taken en taken op het terrein van medebewind, waarbij de commissaris wordt opgedragen uitvoering te geven aan rijkswetten. Wel heeft het ambt in de loop der tijden duidelijke verschuivingen gekend, zowel in de staats- en bestuursrechtelijke positionering alsook in het takenpakket. De aanvankelijk sterke nadruk op de behartiging van rijksbelangen vloeide voort uit de vrees dat al te sterke provincies een bedreiging konden vormen voor de nog jonge eenheidsstaat. Maar mettertijd schoof de commissaris meer op naar de provincie en 'provincialiseerde' het ambt. Belangrijke markeringen daarvan vormden de Grondwetsherziening van 1848, de Provinciale Wet van 1850 en de instructie van 1850. Met deze veranderingen wijzigde ook de invalshoek van waaruit taken werden benaderd. Vanaf he begin was de commissaris voorzitter van provinciale en gedeputeerde staten en stemde hij mee in beide colleges. Het voorzitterschap bij beide colleges is gebleven, maar het stemrecht in provinciale staten verdween in 1850. Volgens de Grondwet van 1848 moest de commissaris toezicht houden op de 'verrigtingen der staten'. Dat uitgangspunt kleurde aanvankelijk ook enigszins de invulling van de voorzittersrol (en bij gedeputeerde staten ook stemhebbend), maar allengs evolueerde het werk meer naar de bevordering van eenheid in het beleid van de colleges
Een zelfde ontwikkeling valt vast te stellen bij de uitvoering van rijkswetten in medebewind. Dit gebeurde nog sterk vanuit de optiek van het Rijk. Veel van de taken die de commissaris als rijksorgaan verricht, zijn omschreven in de ambtsinstructie. De instructie van 1850 werd, na de invoering van de Provincie wet 1962, pas in 1966 vervangen, maar op hoofdlijnen bestrijken beide regelingen inhoudelijk dezelfde gebieden. De voornaamste daarvan zijn: - toezicht op en coördinatie c.q. bevordering van de samenwerking tussen de rijksambtenaren en functionarissen van de krijgsmacht binnen de provincie met het provincie bestuur, de gemeentebesturen en de waterschapsbesturen. - advisering van regering of ministers. - regeling van bezoeken van het staatshoofd en leden van het koninklijk huis. - regelmatig brengen van werkbezoeken aan gemeenten. - bemoeienis met benoeming, herbenoeming en ontslag van burgemeesters. - taken op het gebied van openbare orde en veiligheid, rampenbestrijding en civiele verdediging. - taken verband houdende met Koninklijke onderscheidingen.- Als voorzitter van de statencolleges vertegenwoordigt de commissaris de provincie in en buiten rechte, maar de uitvoering van de rijkstaken brengt ook belangrijke werkzaamheden op representatief terrein met zich mee. Het prestige van het ambt biedt ook de mogelijkheid daar een zekere persoonlijke invulling aan te geven. Uiteraard speelt tijdgeest daarbij een rol. Dat blijkt ook uit de inventaris van het onderhavige archief. De jaren tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog confronteerden Limburg met problemen inherent aan een grensprovincie. Limburg werd overspoeld door Belgische (en later ook Franse) vluchtelingen, die de overheidsorganen voor een nog nooit vertoond logistiek probleem stelden. Even later gingen voor het eerst in de geschiedenis de grenzen met het omringende buitenland, zowel België als Duitsland bijna hermetisch dicht
Hetgeen de economische nekslag betekende voor menig bedrijf, terwijl tegelijkertijd smokkelaars gouden tijden beleefden. Bestrijding van hun activiteiten had bij de overheid bestreden voorrang. Ook kozen in die tijd vele buitenlandse arbeiders, Polen, Italianen, Slovenen, Kroaten, Serviërs, etc. voor een veiliger bestaan in de mijnen. Het zal duidelijk zijn: ook al was Nederland neutraal tijdens deze oorlog, de sociale verhoudingen werden, vooral in Zuid-Limburg, grondig door elkaar geschud. Getracht werd dan ook, zowel door de burgerlijke als geestelijke overheden, deze nieuwe verhoudingen te structureren, maar ook nauwlettend in de gaten te houden. Dit laatste gold met name voor de socialistische en communistische agitatie rond het revolutiejaar 1917 (maar ook nog lang daarna), die in Limburg wel voor de nodige onrust zorgde, maar uiteindelijk toch niet tot revolutie leidde. In het aangrenzende Duitsland zorgde de ineenstorting van het keizerrijk op het einde van de Eerste Wereldoorlog wel degelijk voor zeer grote sociale onrust en tot ver in de jaren twintig voor diepe ellende en grote armoede bij een zeer groot deel van de bevolking. Dit veroorzaakte in de Limburgse grensstreken zeer grote overlast door Duitsers, die met ruilhandel, smokkel of ergere illegale activiteiten hun hoofd boven water probeerden te houden. Vanuit België dreigde een geheel ander soort gevaar, te weten plannen of, beter gezegd, de eis tot annexatie van delen van Nederland, waaronder Nederlands-Limburg. Dit alles zorgde ook in Limburg voor grote sociale onrust, die de overheid met de haar beschikbare middelen trachtte te bestrijden. De periode tijdens en na, wat men elders in Europa nog steeds "de Grote Oorlog" noemt, stond vooral in het teken van de industrialisatie van de provincie. Stimulering van de mijnbouw in Zuid-Limburg had hoogste prioriteit
Nederland was namelijk op zichzelf terug geworpen: import van goederen was praktisch onmogelijk en men diende dus zoveel mogelijk voor zijn eigen energie te zorgen. Stakingen moesten dan ook voorkomen worden. De Eerste Wereldoorlog en zijn nasleep hebben er in ieder geval voor gezorgd dat de inwoners van Nederlands-Limburg zich realiseerden dat het behoren bij het Koninkrijk der Nederlanden ook voordelig kon zijn: vier oorlogsjaren, die België zo zwaar hadden doen lijden misten hun uitwerking niet. De anti-annexatie propaganda richting België behoefde dan ook geen al te grote aanmoediging en werd door brede lagen van de bevolking gedragen. De saamhorigheid van de provincie werd daarna nog vergroot door een tweetal watersnoden in respectievelijk 1920 en 1926. Hulpacties, opgezet vanuit het centrale gezag en ondersteuning door de rest van het land tijdens deze rampen stimuleerden zonder twijfel gehechtheid aan de rest van Nederland. Van nog veel grotere invloed en moeilijker te bestrijden, zelfs vanuit een centraal gezag, waren de gevolgen van de beruchte Beurskrach in 1929. Toch heeft de toenmalige commissaris Van Hövell van Wezeveld en Westerflier getracht middels diverse initiatieven deze crisis voor Limburg zoveel mogelijk te verzachten. De energieverstrekking (PLEM) werd daadkrachtig ter hand genomen en op velerlei wijze werd geprobeerd de economie nieuw elan te geven. Gedacht kan daarbij worden aan de aanleg van het Julianakanaal, maar vooral ook aan de talrijke werkverschaffingsprojecten. Daarbij werd Van Hövell en later ook zijn opvolger Van Sonbeeck zeer daadkrachtig terzijde gestaan door Prof. Dr. Ir. H.C.J.M. Gelissen, directeur van de P.L.E.M. (1930-1966) en tussentijds Minister van Economische Zaken (1935-1937). In dezelfde periode vonden er grote politieke veranderingen plaats in Duitsland. Dit zorgde ook in Limburg voor spanningen en sociale onrust, vooral in de grensstreken en met name langs de Nieuwstraat te Kerkrade
In de grensgeschillendossiers van het hier beschreven archief kan men bovendien een toenemende zelfverzekerdheid van het Duitse grenspersoneel vaststellen. De inval van de Duitsers op 10 mei 1940 viel voor de grensbewoners niet echt uit de lucht. Ze zorgde, tijdens en na het einde van de gevechten met het Nederlandse leger, aanvankelijk voor grote spanningen en onzekerheid binnen het provinciale ambtenarenapparaat. Al snel paste men zich echter aan. In personeel opzicht veranderde er hoegenaamd niets. Men trachtte er het beste van te maken. Begin augustus werd de benaming "Commissaris van de Koningin" aangepast in "Commissaris van de provincie Limburg". Maar pas in 1941 werden door de Duitse bezetters echt veranderingen doorgevoerd. Commissaris Van Sonsbeeck moest het veld ruimen voor graaf De Marchant et d'Ansembourg. Hij was een telg uit een Zuid-Limburgs adelsgeslacht, net als overigens zijn voorganger Ruijs de Beerenbrouck. Marchant had in de Eerste Wereldoorlog geopteerd voor de Pruisische nationaliteit om aan die zijde deel te kunnen nemen aan de oorlog. Hij bracht het tot eerste luitenant der veldartillerie. Na de oorlog veroorzaakte zijn nationaliteit problemen wegens het (grondwettelijk verboden) aannemen van vreemde krijgsdienst, maar desondanks werd hij burgemeester van Amstenrade en lid van Provinciale Staten namens de R.K. Staatspartij. Zijn pro-Duitse gezindheid zorgde er echter voor dat hij al in 1933 lid van de N.S.B. werd, waardoor hij 1934, vanwege het "ambtenarenverbod" gedwongen werd afstand te doen van zijn burgemeesterschap. Een jaar later werd hij andermaal lid van Provinciale Staten van Limburg, nu voor zijn nieuwe partij. In hetzelfde jaar volgde zijn benoeming als lid van de Eerste Kamer. Twee jaar later in 1937 verruilde hij zijn lidmaatschap van de Eerste Kamer voor dat van de Tweede Kamer en werd tegelijk voorzitter van de N.S.B.-fractie. Hij was binnen deze fractie verantwoordelijk voor de buitenlandse betrekkingen
In februari 1941 volgde zijn benoeming tot commissaris in de provincie Limburg. In die functie trachtte hij "de nieuwe orde'' in te voeren. Wat hem daarbij voor ogen stond bleek tijdens zijn bekende speech op 12 augustus 1941, waarin hij het "leidersbeginsel" introduceerde in de provinciale en gemeentelijke besturen. Dit resulteerde in een voor Nederland unieke reactie van de zijde van Limburgse burgemeesters: meer dan veertig van hen namen bijna gelijktijdig collectief ontslag. In de jaren 1942-1943 volgden nog twee dozijn anderen. Meer dan 60% van de burgemeesters kreeg of nam ontslag in deze jaren, hetgeen echter ook betekent dat ongeveer 40% bleef zitten en probeerde er het beste van te maken. Met wisselend succes, zoals de naoorlogse zuiveringen en de daarmee gepaarde gaande stakingen, schorsingen en zelfs ontslagen aantonen. Het thans geïnventariseerde archief geeft een duidelijk beeld van Marchants eigen leidersrol en dus ook zijn activiteiten op bestuurlijk gebied in Limburg. In het algemeen kan men stellen dat Marchant zeer zeker pro-Duits was, wellicht meermaals partijgenoten bevoordeelde, maar in het algemeen toch bleef vasthouden aan zekere minimumnormen, zeker inzake burgemeestersbenoemingen. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hij, opgegroeid in een door en door aristocratisch milieu, af en toe moet zijn geschrokken van de vulgariteit waarmee partijgenoten zich bedienden bij hun pogingen tot het verkrijgen van baantjes en/of gunsten. De burgemeestersdossiers en vooral de stukken betreffende verleende audiënties en de verzoeken om bemiddeling getuigen daarvan. Door de oorlogsomstandigheden was het voor Marchant d'Ansembourg praktisch onmogelijk zich bezig te houden met een van de kernactiviteiten van een commissaris: het afleggen van administratieve bezoeken aan gemeenten. Daarvoor in de plaats kwamen in 1943 gemeentelijke kwartaalverslagen, die door de burgemeesters moesten worden opgestuurd
Kort voor de bevrijding van Maastricht op 14 september 1944, maar niet voordat hij nog de provinciale vergaderzetel tien dagen eerder had verplaatst naar de oostelijke Maasoever, vluchtte Marchant d'Ansembourg naar Duitsland, waar zijn gezin reeds verbleef. Wie tussentijds op bestuurlijk niveau de leiding op zich nam is niet bekend. Mogelijk had kabinetsgriffier Defesche in deze een sturende rol. Hij vervulde in deze periode een intrigerende rol, omdat hij voor, tijdens en na de oorlog in functie was. Hij legde in oorlogstijd een soort van schaduwarchief aan, dat vooral tijdens de naoorlogse zuivering gebruikt werd. Commissarissen legden in hun taakopvatting zeker ook persoonlijke accenten. Dat kwam goed tot uiting door persoonlijke betrokkenheid bij bepaalde organisaties of in gevallen waarin hulp en bemiddeling werd ingeroepen. Een goed voorbeeld daarvan levert ook de bestuurlijke bemoeienis met gemeenten. Een klassieke taak vormde het toezicht op de gemeenten door middel van zogenaamde administratieve bezoeken. Tijdens deze bezoeken diende de commissaris zich op de hoogte te stellen van de problematiek van de gemeente, onder andere door een onderhoud met burgemeester en wethouders, de gemeenteraad en anderen (meestal de plaatselijke geestelijkheid), gevolgd door een rondrit door de gemeente. Bezoeken aan kleinere gemeenten werden vaak gecombineerd op één dag. Zo'n bezoek werd, zeker wanneer daartoe specifieke aanleiding bestond, terdege voorbereid. De bemoeienis met de benoeming, het functioneren en het ontslag van burgemeesters, was een belangrijk en tamelijk tijdrovend werk. De benoemingsprocedure van nieuwe burgemeesters verliep in grote beslotenheid. De commissaris ontving de sollicitanten persoonlijk en stelde de voordrachtslijst op, die bijna altijd door de Kroon werd gevolgd. Ook de persoonlijke bemoeienis van de commissaris met het privéleven van de burgemeester was soms zeer groot. Koninklijke bezoeken waren in deze periode eerder zeldzaam
De fysieke afstand tussen Den Haag en Limburg was nog behoorlijk groot. Vijf maal bezocht de koningin Limburg in deze periode van dertig jaar (1914-1944). Ter vergelijking: in de opvolgende tijdsspanne van zo'n 45 jaar (1944-1990) was dit bijna veertig keer! De commissaris vervult bij het verlenen van koninklijke onderscheidingen in de meeste gevallen een tussenrol tussen de gemeente en de minister, op wiens voordracht de decoratie bij koninklijk besluit wordt toegekend. De gebruikelijke gang van zaken is dat hij de door de burgemeester ingediende voorstellen toetst en vervolgens, voorzien van een eigen advies, aan de minister doorzendt. Bij het departement werd uit het landelijk totaal van alle voorstellen een keuze gemaakt. Op deze fase heeft de commissaris geen invloed meer. Onderscheidingen worden verleend bij de zogenaamde algemene gelegenheid (de jaarlijkse 'lintjesregen' op Koninginnedag) of tussentijds (bijvoorbeeld bij jubileum of afscheid). Alleen de onderscheiding van militairen voltrekt zich geheel binnen de boezem van het departement van Defensie; van deze decoraties ontvangt de commissaris slechts een kennisgeving
Geschiedenis van het archief en de verantwoording van de inventarisatie

Kenmerken

Datering:
1914-1944
Auteur:
J. Hanssen
Inventaris:
Inventaris van het archief van de Commissaris [van de Koningin] in Limburg (1850) 1914-1944 (Maastricht 2008)
Omvang m1:
26,6
Opmerking:
Het archief is opnieuw geïnventariseerd (2008)
Openbaar:
Bescheiden jonger dan 75 jaar zijn slechts voor onderzoek toegankelijk na schriftelijke toestemming van de Commissaris der Koningin in Limburg