Uw zoekacties: Schepenbank Rijckholt, 1532-1792

01.183 Schepenbank Rijckholt, 1532-1792 ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historische inleiding
Geschiedenis van de vrije rijksheerlijkheid Ryckholt i
01.183 Schepenbank Rijckholt, 1532-1792
Inleiding
Historische inleiding
Geschiedenis van de vrije rijksheerlijkheid Ryckholt

Gebruik CTRL + scroll om te scrollen

Ga
Sedert 1 januari 1982 behoort Ryckholt tot de gemeente Eijsden. Al sedert 1 januari 1943 was Ryckholt geen zelfstandige gemeente meer. Het werd toen bij Gronsveld gevoegd, waarmee het in oude tijden ook verbonden was. Men neemt aan dat Gronsveld een door de Limburgse hertogen gehouden rijksleen was, afkomstig uit kroongoed.
In het midden van de 12e eeuw kent men twee broers, Winand en Philip van Gronsveld. Philip wordt vermeld als heer van Gronsveld en Winand als heer van Ryckholt. Voor Winand zou Ryckholt als zelfstandige heerlijkheid van Gronsveld afgesplitst zijn. Ryckholt bleef wel leenroerig aan Gronsveld in die zin, dat de heer van Ryckholt verplicht was de heer van Gronsveld bij te staan, wanneer deze in strijd verwikkeld was. Dit alles vanzelfsprekend op voorwaarde dat een en ander niet tegen de belangen van de keizer indruiste.
Ryckholt is tot aan de Franse revolutie beschouwd als vrije rijksheerlijkheid binnen het Duitse rijk, ressorterend onder de Westfaalse Kreits. Na het tractaat van Augsburg (1548), waarbij de Nederlandse erflanden der Habsburgers werden verenigd in de Bourgondische Kreits, bleven de gebieden, die niet tot deze erflanden behoorden zoals alle Maaslandse rijksheerlijkheden tot de Westfaalse Kreits behoren.
In 1469 en herhaald op 6 juli 1726 gaf de schepenbank van Ryckholt een cleernis uit, een officiële verklaring van recht, die als volgt luidde: 'Nos praetor et scabini liberae baroniae de Richolt ad Mosam sitae recordamus, certificamus et attestamur sub nostro juramento ad admissionem nostrorum officiorum praestito, quod perlustratis nostri antiquioribus archiviis ac documentis jura, praerogativa ac usum hujus nostrae curiae ac terrae reperivimus documentum datum ferens anni 1469, sonans de verbo ad verbum, ut sequitur. "Erstlich ist zu wissen, das das haus und herrschaeft Rycholt niemand lehnrurich, sondern eyn frey herrschaefft, und wort das lehn ahn der sonnen ontfangen, haet auch mit keine schatzingen, Türkenstuir oder mit niemants tzu schaffen, wert richerecht dahe gehalten."
Item alius reperivimus documentum concernens tam jurisdictionem quam privilegia praedectae baroniae de Rycholt, sonans de verbo ad verbum: "Eerst is die voors. baronie Rycholt een vrye heerlyckheyt independent en aen niemant, wye het oock is, lehnroerigh, oock niet sorterende onder eenig creyts van het rooms ryck of andersints. Heeft hooge, middele en laege jurisdictie, met het aenstellen van eenen schout het en stadthouder van leenen, schepenen, secretaris, gerichtsbode, etc. Datum in Richolt hac sexta julii 1726''
In de verzameling Weisthümer van Grimm (Deel III p. 865) is deze cleernis terug te vinden. Ryckholt beschouwde zichzelf dus als volledig onafhankelijk; slechts afhankelijk van de zon, niet van de keizer. Dit was wel wat overdreven. Inderdaad heeft Ryckholt door uiterst geringe omvang en door haar onbelangrijkheid zich veel kunnen veroorloven. Het was amper de moeite waard om tegen op te treden. Anderzijds heeft een heer van Ryckholt nooit een invloedrijke stem gehad bij de besturing van het rijk.
Kerkelijk ressorteerde Ryckholt onder Gronsveld. Wanneer kerk en pastorie te Gronsveld rond 1700 gerestaureerd of herbouwd moeten worden, zullen ook de inwoners van Ryckholt hun steentje moeten bijdragen. De kerk was gewijd aan St. Martinus. In de linkervleugel van het kasteel van Ryckholt bevond zich een kapel, die gewijd was aan St. Rombout. Deze heilige is afgebeeld op het schepenzegel.
Winand huwde Beatrice van Walcourt, vrouwe van Houffalize en gaat zich Winand van Houffalize noemen. Hij was tevens heer van Bolland. In de 14e eeuw heersen over Ryckholt Paul van de Weyer, heer van Leuth, en zijn vrouw, erfdochter van Ryckholt. Zij hebben twee dochters, Jeanne, die Ryckholt erft en Elisabeth, die Leuth als erfdeel had gekregen. Omstreeks 1434 verkrijgt Elisabeth van haar zuster ook Ryckholt. Elisabeth huwde met Willen van Vlodrop. Het geslacht Van Vlodrop zal eeuwen lang heer van Ryckholt zijn.
Onderstaand de stamboom van deze familie, afgedrukt naar: J.P.J.A.M. van Daalen, Het kasteel van Ryckholt, voorheen zetel ener vrije rijksbaronie, Maastricht 1957.
Erfgoedstuk
Het schepenzegel van Ryckholt bestond in hun tijd uit een afbeelding van St. Rombout en hun familiewapen. Nadat tegen het einde van de 17e eeuw het geslacht Bonhomme heer van Ryckholt was geworden werd het schepenzegel gesierd met het familiewapen Bonhomme naast de afbeelding van St. Rombout. Aan het begin van de tachtigjarige oorlog had de toenmalige heer van Ryckholt, Willem van Vlodrop, de partij van Willem van Oranje gekozen. In de tachtiger jaren werden zijn goederen, waaronder Ryckholt, in beslag genomen. Tot 1590 stond Ryckholt onder het gezag van de Spaanse koning, maar uiteindelijk verkreeg Willem van Vlodrop de heerlijkheid weer, mede door een beroep op de keizer. In de tussentijd zou Ryckholt geannexeerd geweest zijn bij het graafschap Dalhem, hetgeen o.a. appel op 's Gravenvoeren inhield. Tevoren kende men een appelgang op Bolland, waarschijnlijk ontstaan in de tijd toen de heer van Ryckholt tevens heer van Bolland was.
In het algemeen waren de locale gerechten binnen het Duitse rijk ondergeschikt aan de rijksgerechten. Art. 219 van de Constitutio Criminalis Carolina, afgekondigd in 1532, bevatte het dwingende voorschrift dat landelijke schepenen geen vonnis mochten wijzen zonder voorafgaande raadpleging van het hoofdgerecht. Dit noemde men ter hoofdvaart gaan. Voor de rijksheerlijkheden uit het Maas gebied functioneerde de schepenbank van Aken als hoofdgerecht. Het machtige hoofdgerecht van Luik heeft altijd geprobeerd de invloed van Aken in deze contreien te beconcurreren. De functionarissen van de schepenbanken van de locale gerechten waren in juridisch opzicht nauwelijks geschoold. De belangrijkste rechtsbron waren de rijkswetten, die via de schepenbank van Aken tot hen doordrongen. De schepenbank van de rijksstad Aken werd beschouwd als het door de keizer meest begunstigde hoofdgerecht aan deze zijde van de Alpen. Uit het instituut van de hoofdvaart ontwikkelde zich het hoger beroep in eigenlijke zin van gewezen vonnissen der schepenbanken.
Ryckholt heeft geprobeerd zich aan de invloed van Aken te onttrekken. In navolging van Gronsveld heeft ook de heer van Ryckholt in 1698 getracht een eigen appel college in te stellen om zodoende Aken te kunnen negeren. Evenmin als in Gronsveld is deze poging geslaagd.
Na beroep op Aken was vanaf 1495 in tweede instantie beroep mogelijk op het in dat jaar opgerichte rijkskamergerecht te Spiers en later te Wetzlar. In vele gevallen trad het rijkskamergerecht ook in eerste instantie op. Bijvoorbeeld wanneer over het bezit van een rijksheerlijkheid werd geprocedeerd, zoals in het geval van Werner en Willem van den Bongart en Adriaan Balthasar van Vlodrop na de vermoedelijke dood van Otto Hendrik van Vlodrop, de heer van Ryckholt.
Het gezin Van Vlodrop was deels protestant, deels katholiek, hetgeen de eensgezindheid niet ten goede kwam.
In 1596 op 10 januari had Willem van Vlodrop de heerlijkheid Ryckholt verkocht aan Herman van Lynden, baron van Reckheim, wiens zoon Ernst in 1611 de heerlijkheid had afgestaan aan Willem van Scharenberg. De kinderen van Willem van Vlodrop waren het niet eens met de verkoop van 1596 en grote onenigheid was het gevolg. Eén van de zonen van Willem van Vlodrop, Otto Hendrik, heer van Leuth, kwam uiteindelijk met Willem van Scharenberg overeen dat hij de heerlijkheid Ryckholt terugkreeg voor de som van 33.000 gulden Brabantse koers en een gouden ketting. Deze overeenkomst werd 29 oktober 1615 gesloten en de overdracht werd 19 februari 1616 vóór de schepenen van Ryckholt gerealiseerd. Otto Hendrik zou niet lang heer van Ryckholt blijven.
In het protocol van de gerechtszittingen en voogdgedingen kan men lezen hoe eind 1619 het gerucht de ronde doet dat Otto Hendrik van Vlodrop, heer van Ryckholt, omgekomen zou zijn op zee of elders in het buitenland. Een hevige strijd ontbrandt tussen de protestantse Adriaan Balthasar, oudste broer van Otto Hendrik, en de katholieke Werner van den Bongart, zwager van Otto Hendrik. Werner kwam op voor de rechten van zijn zoon Willem, die in 1616 door Otto Hendrik tot algeheel erfgenaam benoemd zou zijn. Terecht maakt de oudste broer Adriaan Balthasar van Vlodrop hiertegen bezwaar, daar van algehele erfopvolging door Willem geen sprake kon zijn. Ook niet ingevolge het testament. Leuth was nl. een zgn. fideicommis van de familie Van Vlodrop en kon derhalve niet aan een Van den Bongart vermaakt worden.
30 december 1619 worden twee verzoeken bij de schepenbank ingediend van aspirant-heren voor Ryckholt. Willem van Gouthoven, als geconstitueerde van Werner van den Bongart, heer van Wijnandsrade, gehuwd met Anna Catharina, zuster van de vermoedelijk overleden heer, toont een stuk van Werner en een schrijven van Adam Dries, drossaard van Leuth, waarin verzocht wordt de heerlijkheid Ryckholt te mogen ontvangen. De schepenen willigen het verzoek in op voorwaarde dat heer Otto Hendrik inderdaad overleden is en behoudens ieders recht.
Op dezelfde dag verschijnt voor de schepenbank Adriaan Balthasar van Vlodrop, heer van Well, broer van Otto Hendrik, met hetzelfde verzoek, waarbij eveneens een schrijven van Adam Dries, drossaard van Leuth, getoond wordt. De schepenen willigen dit verzoek eveneens in, behoudens ieders recht, waarop de schout bij wijze van verheffing aan de heer van Well de halm heeft gegeven, welke deze weer teruggeeft aan de schout om in zijn naam te bewaren en over te reiken aan Otto Hendrik, wanneer hij ooit weerom komt.
Op 23 januari en 19 maart 1620 komen verzoeken binnen bij de schepenbank afkomstig van Van den Bongart hem nu eindelijk in het reële bezit van de heerlijkheid te stellen.
12 januari 1621 maakt Adriaan Balthasar deze zaak aanhangig bij het rijkskamergerecht te Spiers. Het rijkskamergerecht vaardigde 19 januari 1621 een mandaat uit tegen Werner en Willem van den Bongart om zich van elke feitelijke inbezitneming te onthouden en hun rechten eerst voor de justitie te bewijzen.
Uiteindelijk verkreeg Willem van den Bongart de rijksheerlijkheid Ryckholt en Adriaan Balthasar Leuth.
Zoon Willem van den Bongart sneuvelt 17 september 1631 in de slag van Leipzig. Zijn vader Werner zal hem wel als heer van Ryckholt vervangen hebben.
In 1642 wordt de heerlijkheid Ryckholt afgestaan aan Karel Theodoor van Wyllich tot Winnendael, die met Odiliane, een dochter van Werner van den Bongart getrouwd was. In het gichtregister van Ryckholt leest men hoe de nieuwe heer de heerlijkheid in bezit neemt op 18 januari 1642.
Bij "pure donatie" draagt Karel Theodoor op 8 december 1666 de vrije baronie Ryckholt over aan zijn Adolf Herman. 17 juni 1681 doet schout Laurens Rombouts verslag van het droevig overlijden van de heer. Zijn weduwe, barones de Walpot van Gudenhoven etc. geeft schout Rombouts 19 augustus 1683 opdracht de vrije baronie Ryckholt te verkopen. 23 september wordt Ryckholt verkocht aan Jan Maximiliaan Bonhomme. Deze koop wordt op 12 oktober voor de schepenbank van Ryckholt gerealiseerd. Het geslacht de Bounam zou eigenaar van de rijksheerlijkheid Ryckholt blijven tot aan de Franse Revolutie, die aan al dergelijke eigendommen een einde heeft gemaakt.
De familie Bonhomme, zoals zij aanvankelijk genoemd werd, was van Luikse origine; zij had rijkdommen verworven door het fabriceren van glas. Zij bezat fabrieken in Luik, Maastricht, Brussel, Hoei en Namen. Jan Maximiliaan dreef met zijn broer de glasfabriek (verrerie) te Wijck bij Maastricht en was derhalve burger van Maastricht. De heren Bonhomme waren niet van adel. Pas in 1691 wordt Jan Maximiliaan door de keizer in de adelstand verheven, zonder dat hij een titel verkreeg. Jan Maximiliaan gaat zich "de Bounam", vrijheer van Ryckholt noemen.
3 juli 1703 draagt Jan Maximiliaan zijn rechten over op zijn zoon Jan Baptiste. Hij was, zoals hij in de betreffende akte zelf zegt, de hem ten onrechte aangedane overlast moede. Het heer van Ryckholt zijn was hem niet goed bevallen. Ook zijn zoon was kennelijk niet geliefd. In 1713 wordt zelfs een moordaanslag op hem gepleegd, zoals blijkt uit een proces tegen N. Stevens en Claes Schrinemeckers. Met het kapittel van Saint-Martin te Luik, dat heer is van het aangrenzende Breust, heeft de heer constant onenigheid.
Het kopen en verkopen van een zgn. heerlijkheid is voor onze begrippen een vreemde aangelegenheid. Tegen betaling kon men macht verkrijgen over goederen èn mensen en wel in die mate dat de heer, natuurlijk via het door hem aangestelde justitiële apparaat, tot toepassing van de doodstraf kon besluiten. Ten tijde van Jean Baptiste is het zover gekomen. In 1724 wordt uit het kasteel zilverwerk gestolen. De daders worden ter dood gebracht. Rond hun executie is een legende ontstaan over de heg, die niet meer dicht groeien wilde, nadat daarin een gat was gemaakt om onschuldig en naar de plaats van terechtstelling te brengen.
In 1701 was Jean Baptiste gehuwd met Maria Barbara Dorothea de Moffarts. Hun alliantiewapen, gedekt door een baronnenkroon en de dubbele rijksadelaar, prijkt nog steeds in de gevel van de hoofdvleugel van het kasteel. De dubbele rijksadelaar, sedert keizer Sigismund (1410-1437) het wapen van de Duitse keizers werd gebruikt als teken van rijksonmiddelijkheid, het direct ressorteren onder de keizer. Naast de middeleeuwse burchttoren bouwden zij een hoofdvleugel, waaraan twee lagere zijvleugels werden toegevoegd. Aanvankelijk bestond het kasteel van Ryckholt slechts uit een vierkante verdedigingstoren, die ook als zodanig dienst deed. Ten tijde van de grote strijd rond 1470, 1480 in het prins-bisdom Luik, had een bende Maastrichtenaren zich verschanst in de sterke burchttoren van Ryckholt, van waaruit zij ware strooptochten ondernamen, terwijl zij van lieverlede geen onderscheid meer maakten tussen vriend en vijand. Aan de toenmalige heer van Ryckholt, Willen van Vlodrop, werd een beloning in het vooruitzicht gesteld, als hij erin zou slagen het roversnest uit te roeien. In 1489 gebeurde dit, waarbij de burcht verwoest werd, doch onmiddellijk weer opgebouwd is. Pas ten tijde van Jean Baptiste de Bounam en Marie de Moffarts werd het kasteel een min of meer permanente bewoning van de heer.
In het beroemde proces over de zilver diefstal op 29 september 1724 krijgt men, naast allerlei andere belangwekkende zaken, een goede kijk op de levensomstandigheden van de heer en vrouwe van Ryckholt. Er wordt verteld hoe de dieven 's nachts na twee wateren gepasseerd te zijn over de muur van de bloemenhof geklommen zijn en een venster van de kleine zaal geopend hebben door er een ruitje uit te nemen. Deze kamer bevond zich aan de Maaskant naast de toren op de verdieping. Een ladder was al van tevoren klaargezet. Elders in het proces wordt verteld dat de dieven eerst informatie ingewonnen hadden, waarbij zij te weten waren gekomen, dat die van het kasteel rijke luiden waren en een kamer hadden, waar zij aten, met zilverwerk geheel en al gesierd. In deze kamer hing een rekje, waarop het grote zilver stond uitgestald; op de hoeken zilveren kandelaars, zilveren dienbladen en een terrine met deksel. Al het zilverwerk waarvan de heer zich bediende tot aan de heften van de messen toe, bevond zich in deze kamer. De buit bedroeg uiteindelijk veertien stuks zilver te weten vier zilveren luchters, drie bladen, twee vergulde kommen, drie snuiters en twee zoutvaten.
Kortom, sedert het begin van de 18e eeuw heerste er luxe in het kasteel van de heer van Ryckholt. Ook onder de inwoners van Ryckholt waren wel zgn. rijke luiden. De heren De Bounam, aan wie de opgelegde boeten uiteindelijk ten goede kwamen, hebben hier grotelijks misbruik van gemaakt door deze gefortuneerde personen van allerlei te betichten, zodoende hun rijkdom afromend ten voordele van henzelf. Vooral ten aanzien van de familie Ryckels, die grondgebied bezaten op de grens van Ryckholt en Breust zijn de processen, aangespannen door de heer, niet te tellen. Tot beter begrip van de samenstelling van deze familie en de betreffende processen is onderstaand een gedeelte van de stamboom weergegeven.
Erfgoedstuk
In 1735 volgt Jan Maximiliaan zijn vader Jean Baptiste op als heer van Ryckholt. In 1778 doet hij afstand ten behoeve van zijn broer Antoine Joseph Ignace Casimir de Bounam. 2 april 1789 wordt Antoine, die toen 74 jaar oud was, door de keizer verheven tot vrij baron van het heilige Roomse Rijk. Hij deed in datzelfde jaar afstand ten behoeve van zijn zoon Jean Baptiste Philippe Louis de Bounam, die woonde op het huis ten Hove te Grathem. Hij zou de laatste heer van de vrije rijksheerlijkheid Ryckholt zijn, want op de 3 november 1794 valt Maastricht en nemen de Fransen bezit van de omliggende gebieden. Hiermede kwam aan de feodale heerschappij over Ryckholt een einde. Bij de vrede van Lunéville, 9 februari 1801, tussen de keizer en de Franse republiek wordt bepaald dat alle onttroonde heren een ander gebied als schadevergoeding krijgen. Welk gebied de heer van Rijckholt als schadevergoeding heeft gekregen, staat niet vermeld op de lijst , die 9 mei 1803 op de rijksdag van Regensburg werd vastgesteld.
Geschiedenis van de schepenbank
Geschiedenis van het archief en verantwoording van de inventarisatie
Literatuurlijst

Kenmerken

Datering:
1532-1792
Auteur:
W.E.S.L. Keyser-Schuurman
Inventaris:
Inventaris van het archiefvan de Schepenbank Rijckholt 1532-1792. Inventarissenreeks RAL 40 (Maastricht 1988)