Uw zoekacties: Gecommitteerde Geërfden van Eemnes Buitendijks

1939 Gecommitteerde Geërfden van Eemnes Buitendijks ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. Ligging
3. Reglementering
1939 Gecommitteerde Geërfden van Eemnes Buitendijks
Inleiding
3.
Reglementering
Organisatie: Gelders Archief
De geschiedenis van Eemnes is in 1947 beschreven door mevrouw dr A. Joh. Maris in haar boek 'Eemnes, rechtsgeschiedkundige geschiedenis van gemeente en waterschap' (W. de Haan, Utrecht 1947), nadat zij in 1939 eerst het z.g. oudarchief van het waterschap Eemnes had geïnventariseerd en in 1940 ook dat van de gemeente. In haar boek besteedt zij vooral aandacht aan de middeleeuwse ontwikkeling van de 'steden' Ter Eem of Eembrugge, Eemnes (Buitendijks) en (Eemnes) Binnendijk.
In de middeleeuwen fungeerde het gerecht tevens als waterstaatsbestuur, maar in de late 16e-en 17e eeuw begonnen de geërfden in onderdelen van de polder eigen besturen te vormen voor het toezicht op de waterlozing van hun landen. De zorg voor de waterkering en de algemene waterlozing door de Eemnesservaart (die ook voor handel en verkeer diende) bleef bij het gerecht berusten. Kort voor de aanstelling van gecommitteerde geërfden van Eemnes Buitendijks was de vorming van de polderbesturen grotendeels voltooid:
- Heinellenpolder te veld, lozend op de dijkwetering en via Heinellensluis in de Zomerdijk en Heinellenbuitenwetering langs het Voorste Raboes of de Vennenpolder door een sluis in de kade langs de Zuiderzee (aangelegd in 1660). Deze polder werd gevormd in 1572 (blijkens de schouwbrief van 1622 *  ) door de erven vanaf Claes Meuss of Klaas Meeuwiserf tot aan de Meendijk, maar in 1669 *  werd de polder in twee delen gesplitst, waarvan alleen de 27 noordelijkste erven vanaf de Meendijk tot en met Meyns Elbertss.erf bleven aangesloten op de oude waterlozing naar de Zuiderzee.
- Heinellenpolder te veen, lozend door een dwarswetering naar een heul in de Veendijk bij het einde van de Hogeweg en via een buitenwetering langs de Meendijk in Truikmerland naar zee, gevormd in 1619 *  door de erven vanaf Guetgens halve erff tot aan de Veendijk. In 1706 *  sloten de sluismeesters van Heinellenpolder te veen een overeenkomst met ouderman en keurmeesters van Heinellenpolder te veld (de 27 erven) over het wegnemen van hun sluisje in de Veendijk aan het noordeinde van het dorp en het leggen van nieuwe heulen door de Hogeweg, waardoor beide polders in feite werden samengevoegd. Omdat de waterlozing te wensen overliet, werd het sluisje aan het eind van de Hogeweg in 1713 weer hersteld *  .
- Noordpolder te veld, lozend door een dwarswetering en de dijksloot binnen de Zomerdijk op de Eemnesservaart, gevormd in 1681 *  door samenvoeging van het zuidelijk deel van de oorspronkelijke Heinellenpolder (de erven van Doppenerf, ten noorden van Klaas Meeuwiserf, inclusief tot aan Meyns Elbertss.erf exclusief, waarvoor in 1670 *  een schouwbrief was vastgesteld) met de ten zuiden daarvan gelegen polder van de erven vanaf Doppenerf exclusief tot en met Roonerf, grenzend aan de Zuidwend.
Deze laatste polder, gevormd in 1619 *  , loosde oorspronkelijk door een dwarswetering en opgaande sloot tussen Rycout Elberss. en Rycout Willemss.erven met een sluis in de Zomerdijk naar de Eem, maar na de verbetering van de Eemnesservaart in 1651/1652 werd de afwatering in 1653 *  verlegd door het doortrekken van de dwarswetering door de Zuidwend naar de vaart en het leggen van een duiker voor aansluiting van de dijksloot binnen de Zomerdijk op de vaart.
- Noordpolder te veen, lozend door heulen in de Hogeweg op de polder te veld, gevormd in 1708 *  door de bouw- en driestlanden te veen tussen de Zuidwend en de 27 noordelijke erven in de Heinellenpolder.
- Grote Maatpolder, lozend door duikers naar de Eem, gevormd in 1588/1589 *  door bekading van de maatlanden buiten de Zomerdijk vanaf de Eemnesservaart, die tegelijkertijd werd aangelegd, naar het noorden. Hiervoor werden willekeuren vastgesteld in 1608 *  , 1621 *  en 1656 *  . In 1807 *  werd een nieuwe kade meer oostelijk gelegd over de uiterdijken vanaf de Zuidwendse maat noordwaarts tot aan Oth Dirken en Gerrit Jaap Jansemaat.
- Voorste Raboes of Vennenpolder, gevormd door de maatlanden buiten de Zomerdijk van Heinellenpolder, ten noorden van de Maatpolder (Peter Wildenmaat). Hiervoor zijn schouwbrieven vastgesteld in 1695 en 1786 *  .
- Achterste Raboes, oorspronkelijk een geheel met het Voorste Raboes, hetgeen o.a. blijkt uit de namen der maten, die in beide delen gelijk zijn. De Zuiderzee heeft tussen beide delen geleidelijk een inham uitgesleten, die op het laatst van de 17e eeuw zijn huidige omvang al grotendeels moet hebben bereikt, daar de kade van het Voorste Raboes in 1695 werd aangesloten aan de kade van de Maatpolder op Peter Wildenmaat. Er is een schouwbrief van 1721 *  , de polder werd pas in 1725-1726 *  met een kade omringd.
- Zuidpolder, bestaande uit de twee zuidemerels van Eemnes Buitendijks. Het noordelijke tweede of kerkenvierel, grenzend aan de Zuidwend, loosde door de Willem Meertenswetering, een dwarswetering die door de Zomerdijk dicht bij de Eemnesservaart in de Eem uitliep *  . In het zuidelijke eerste vierel werd in 1639 een schouwbrief *  vastgesteld voor de erven vanaf Jacob Meynss. halve erf zuidwaarts tot Symon Jan Blancken halve erf, grenzend aan Binnendijks, waaronder ook de uiterdijken begrepen waren. In 1655 werd de afwatering van beide vierels op de Eemnesservaart gebracht door verbetering van de dwarswetering in het tweede vierel en doortrekken daarvan naar het zuiden. Een commissie uit de ingelanden stelde toen een schouwbrief *  voor de Zuidpolder vast.
- De uiterdijken ten zuiden van de Eemnesservaart langs de Zuidpolder werden bekaad in 1638 *  . Dit betrof de buitendijkse landen tussen de vaart en Jacob Meynss.erf. De bovenvermelde schouwbrief van het zuidervierel van 1639 werd vermoedelijk in reactie hierop vastgesteld.
De vorming van het college van Gecommitteerde geërfden van Eemnes Buitendijks in 1680 kwam voort uit de grote financiële moeilijkheden, waarin het dorp in die tijd verkeerde, en die hun oorsprong deels al circa 30 jaar eerder hadden. Toen was er een duidelijk streven naar verbetering van de waterlozing en van de kering van buitenwater geweest, blijkend in de aanleg van een kade langs de zuidgrens van Binnendijks in Jan Cousijnserf in 1648 *  , de vernieuwing van de watermolen en het verleggen van het sluisje tussen het Wevers- en het Statenerf in Binnendijks *  , en vooral de overeenkomst tussen de gerechten van Binnen- en Buitendijks om de Eemnesservaart te verwijden en de sluis in steen te vernieuwen *  , alle in 1649.
In 1650 hadden de Staten toestemming gegeven om voor de bekostiging van het werk aan vaart en sluis een lening aan te gaan *  , waarna de uitvoering in 1651-1652 plaatsvond *  . In de jaren daarna werd vervolgens de afwatering van de polders ten noorden en ten zuiden van de vaart daarop gebracht en verbeterd. De investeringen hadden echter niet het gewenste resultaat *  . De buiten Eemnes wonende eigenaren van de noordelijkste erven te veld hadden zich al dadelijk verzet tegen bijdrage in de hoge kosten en in 1669 *  werden de 27 erven van Meyns Elbertss.erf inclusief tot aan de Meendijk zowel te veen als te veld door de Staten verder vrijgesteld van de omslag voor de vaart en grote sluis en als Heinellenpolder alleen belast met het onderhoud van hun eigen Uitwatering naar de Zuiderzee.
De bezetting door de Franse troepen van Lodewijk XIV in 1672-1673 *  , de zware overstroming van de gehele polder in 1675 *  , de reparatie van sluis en vaart in 1677 *  en de zeer hoge belastingen brachten Eemnes op een dieptepunt. Het dorp was niet meer in staat om zelfs de renten op de leningen te voldoen *  . De schulden waren in 1679 opgelopen tot in de 70.000 gulden en de crediteuren dreigden met maatregelen. Onder leiding van de stadhouder van de Prins van Oranje (die in 1674 als dank voor het verdrijven der Fransen de hoge heerlijkheid van Soest, Baarn, Ter Eem en Eemnes Binnen- en Buitendijks van de Staten van Utrecht had gekregen) werd op 28 oktober 1679 o.s. een overeenkomst bereikt tussen enerzijds de geërfden van Eemnes Buitendijks, zowel die binnen als die buiten het dorp woonden, benevens de geërfden wier landen ressorteerden onder de (in 1677) nieuw gemaakte sluis, maar die buiten het gerecht van Eemnes Buitendijks gelegen waren, en anderzijds de buurmeester en het gerecht (vertegenwoordigende de inwoners van het dorp) en de kerkmeesters, tot verdeling van de schuldenlast tussen partijen: 28.000 gulden ten laste van de geërfden (in Binnen- en Buitendijks) ressorterende onder de sluis, 29.000 gulden ten laste van àlle geërfden, zowel die onder de sluis als die van de 27 noordelijke erven afgescheiden in 1669, 4000 gulden ten laste van de kerk en de rest (dus circa 9000 gulden) ten laste van de inwoners van het dorp. Alle schulden inclusief de renten (behalve die van de kerk) moesten binnen zes jaar na 31 december 1679 o.s. worden omgeslagen en afgelost.
Er werd dus voor het eerst een scheiding gemaakt tussen lasten van geërfden en die van ingezetenen. Hieruit mag worden afgeleid dat deze groepen niet meer grotendeels samenvielen. Door de economische achteruitgang waren veel inwoners geen eigenaar meer, maar pachter of huurder van de door hen gebruikte grond, terwijl er vrij wat eigenaren in het Gooi woonden of waren gaan wonen. Dit gegeven weerspiegelt zich in de samenstelling van het bestuur, dat de geërfden instelden om de omslag van hen te gaderen en de afbetaling van hun schulden te regelen. Daarin werden slechts drie geërfden-ingezetenen van Buitendijks gekozen naast vier geërfden wonende buiten het gerecht. Wel had de burgemeester q.q. zitting in het college, evenals de stadhouder van de Prins. Van de buitengecommitteerden waren er twee afkomstig uit de provincie Utrecht en twee uit Holland. Hun benoeming vond plaats op 2 januari 1680 o.s. Op 3 maart 1680 o.s. verleenden de Gedeputeerden der Staten hun goedkeuring aan de regeling *  .
De taak van het nieuwe college van gecommitteerde geërfden was dus in de eerste plaats de zorg voor het aflossen der schulden. Daarvoor moesten omslagen over de landerijen worden uitgezet en ingevorderd. Dat was een heel werk, want een betrouwbaar kohier of legger ontbrak. De gecommitteerden kregen daarom de opdracht eerst een 'pertinente memorie' te maken van alle landen, ingedeeld naar klasse, met opgave van de namen der eigenaars en met specificatie van de soort last(en) rustend op de gronden. Daarnaast vormden ook de schulden een onoverzichtelijke massa. De opdracht aan het college was om minstens éénmaal per half jaar zoveel schulden af te lossen als er geld ontvangen was. Voor de administratie hiervan werd een gadermeester aangesteld.
Nu besloten was om de financiën van het dorp (de ingezetenen) van die van de geërfden te scheiden, kon men de zorg (met de financiële consequenties van dien) voor de waterstaatswerken die het belang van de gezamenlijke geërfden dienden, niet meer zoals vanouds in handen van het dorpsbestuur (het gerecht) laten. Daarom werden de gecommitteerde geërfden ook met deze taak belast. Zij kregen 'opzicht, bewind en gezag' over de Eemnesser grote sluis en -vaart, en over 'alle dijken, namelijk de Zomerdijk, Meendijk en Veendijk, tot wering van het zeewater', een verwarrende omschrijving, want de voornaamste zeewaterkerende dijk van het dorp, de Hogeweg (later genoemd de Wakkerendijk) viel hier niet onder. Die dijk beschermde 's winters de huizen van de inwoners tegen het zeewater, dat dan regelmatig de weilanden te veld binnendrong, hetgeen als heilzaam werd beschouwd vanwege het achterblijvende vruchtbare slib. Het is begrijpelijk, dat het dorpsbestuur het toezicht op deze dijk aan zich wilde houden, al werd wel de onderhoudslast van 'het dorpsdijk' (d.z. de dijkslagen die vanouds ten laste van het gemeen (dorp) kwamen) nu gelegd op de 'landgenoten nevens de sluis en vaart' (de geërfden van Binnendijks tot aan Heinellenpolder). De Zomer-, Meen- en (kennelijk toen ook) Veendijk werden beschouwd als zomerkaden in het belang van de grondeigenaren, bedoeld om de landen 's zomers, als zij in gebruik waren, droog te houden. De gecommitteerden moesten de dijken laten repareren door de vanouds onderhoudplichtigen (met bovenvermelde uitzondering), d.w.z. zij moesten de dwars over de velden liggende Zomerdijk, waarvan de onderhoudslast rustte op de binnendijks aanliggende landen, schouwen en zelf zorgen voor het onderhoud van de evenwijdig aan de erven liggende Meen- en Veendijken (z.g. oplaagdijken). Zij kregen het recht om deze drie dijken te verhuren en de opbrengst voor het onderhoud te gebruiken. Voor dit onderdeel van hun taak stelden zij een tweede penningmeester aan.
De instelling van het college van gecommitteerde geërfden berustte dus op financiële en niet op waterstaatkundige gronden. Hun taak betrof slechts zaken, die het financieel belang van (bijna) alle geërfden raakten. Voor de behartiging van deelbelangen, die geen belangrijk financieel beheer vereisten, bestonden de polderbesturen, die vanouds in juridische aangelegenheden steunden op het gerecht. Als vertegenwoordigers van alle geërfden gezamenlijk bemoeiden gecommitteerde geërfden zich (voornamelijk onder leiding van schout Willem Verweij) wel af en toe met aangelegenheden, die buiten hun concrete opdracht lagen, zoals in 1712 met het tegengaan van de uitvoer van gier uit Eemnes *  en in 1723 met het bijeenroepen van de geërfden voor de vaststelling van een willekeur, waarbij het toezicht op het onderhoud van dammen, stegen en bruggen in de polders te veld en in de maatlanden werd opgedragen aan de respectieve schouwmeesters daarvan *  . Dit betekende echter niet, dat zij zich daarna nog bezig hielden met de uitvoering van die gestelde regels. Dat blijkt wel uit het feit, dat het in 1729 het gerecht was, dat op voorstel van de besturen van Heinellenpolder en van de twee Noordpolders de geërfden in die polders verplichtte tot het hebben en onderhouden van goede, vaste bruggen over de weteringen en dat regels stelde ten aanzien van het gebruik van de bruggen en van het recht van overweg van de achterliggende over de voorliggende landen naar de Hogeweg *  .
Dit waren praktische zaken, waar vooral de gebruikers der landen (meest inwoners van het dorp, zowel geërfden als pachters) belang bij hadden om hun vee en hooi over de landen te veld van en naar hun huizen aan de Neerweg te kunnen vervoeren. Zij zullen daarvoor meer aandacht gevonden hebben bij hun dorpsgenoten in de gerechts- en polderbesturen dan bij de vertegenwoordigers van de grote grondheren in het college van gecommitteerde geërfden, die voor een groot deel niet in Eemnes woonden. Tussen gecommitteerde geërfden en de polderbesturen bestond formeel geen relatie *  , al waren de in Eemnes wonende gecommitteerden nogal eens tevens lid van een polderbestuur.
De opzet om orde te scheppen in de financiële chaos door twee afzonderlijke administraties, beheerd door verschillende penningmeesters, op te zetten, slaagde niet, omdat al spoedig rond beide penningmeesters moeilijkheden ontstonden. Vervolgens kwamen beide onderdelen van het financieel beheer in handen van in Buitendijks wonende leden van het college, die kennelijk niet bereid of in staat waren tot een overzichtelijke administratie.
Daardoor zal bij de grote geërfden, met name die uit Utrecht, het gevoel zijn ontstaan dat zij te weinig invloed op de gang van zaken hadden. In 1697 wendde daarom 'het grootste gedeelte van de principaalste en andere ingelanden van Emmenes Buijtendycx' zich tot de Staten met de mededeling, dat zij zeven nieuwe gecommitteerden hadden aangesteld, omdat de oude ondanks aanmaningen daartoe niet aftraden volgens de regels van de overeenkomst van 1679. Zij verzochten om goedkeuring van deze maatregel. De Gedeputeerden der Staten benoemden daarop een commissie van onderzoek, waarna zij bij appointement van 19 februari 1697 o.s. *  de regels voor de ambtstermijn en taakuitoefening van de gecommitteerde geërfden opnieuw vaststelden en bovendien bepaalden dat er jaarlijks in april rekening gedaan moest worden door gecommitteerde geërfden of hun collecteur in het kapittel van de Dom. Daarna werden de twee administraties opgeheven en voortaan werd er één penningmeester aangesteld, die (meestal) jaarlijks verantwoording aflegde.
Op deze wijze heeft het college van gecommitteerde geërfden gefunctioneerd tot in 1819 de samenvoeging met gecommitteerde geërfden van Eemnes Binnendijks een feit werd. Tevoren had de taakstelling van gecommitteerde geërfden in de praktijk al een uitbreiding ondergaan, omdat na de inlijving van het Koninkrijk Holland bij Frankrijk bij Keizerlijk decreet van 9 juli 1810 *  de gemeentebesturen hun eventuele taken ten aanzien van waterstaatkundige werken hadden verloren. De sinds september 1810 *  functionerende ringcommissie van Nederrijn en Lek, Gelderschen IJssel en Zuiderzee sprak dan ook gecommitteerde geërfden van Eemnes Binnen- en Buitendijks aan op het dijkbeheer, óók dat van de Wakkerendijk of Hogeweg, terwijl nog maar een jaar tevoren de maatregelen ter verbetering van de Hoge- en Neerweg *  waren vastgesteld door schout en gerecht van Eemnes Buitendijks, met alleen medewerking van gecommitteerde geërfden.
Ook het informele toezicht van het gerecht van Eemnes Buitendijks op de polderbesturen ging over op gecommitteerde geërfden. In Binnendijks hadden gecommitteerde geërfden sinds 1681 hun taak altijd in nauw verband met het gerecht uitgeoefend. Na het wegvallen van het gerecht door de definitieve samenvoeging van Binnen- en Buitendijks tot één gemeente bij Keizertijk decreet van 21 oktober 1811 *  bleven zij nog als polderbestuur fungeren, nadat zij het al in 1810 aan de gecommitteerden van Buitendijks hadden overgelaten om mede namens hen de correspondentie met de ringcommissie te voeren *  . De wijze waarop deze commissie de gecommitteerden aanschreef, vertoont een duidelijke evolutie: tot maart 1812 als gecommitteerde geërfden van Eemnes Binnen- en Buitendijks, in april 1812 als gecommitteerde geërfden van de Eemnesser zeedijken, in augustus 1912 als dijkbestuur van de Eemnesser zeedijken, en in maart 1813 als dijkbestuur van de Eemnessen.
Circa 1817 was de oudste gecommitteerde geërfde van Binnendijks Jelis Pen overleden *  . Gecommitteerde geërfden van Buitendijks besloten op 6 mei 1819 *  akkoord te gaan met de overeenkomst van vereniging met hun collega's van Binnendijks, omdat daar geen genoegzame directie meer was en omdat er nu één gemeente Eemnes was. De vereniging werd gerekend te bestaan vanaf 1 januari 1819 met overneming van alle baten en lasten van gecommitteerde geërfden van Binnendijks en onder aanvulling van het bestaande college van Buitendijks met twee leden uit Binnendijks onder de naam gecommitteerde geërfden van Eemnes. De rijksoverheid maakt daarvan 'gecommitteerde geërfden van Eemnes, uitmakende het dijkbestuur aldaar' *  . Voor Binnendijks werd een nieuw polderbestuur benoemd, dat onder toezicht van gecommitteerde geërfden werd gesteld en aan hen rekenplichtig gemaakt. Het nieuwe college had dus een uitgebreidere samenstelling én taakstelling dan de oorspronkelijke gecommitteerden, waardoor in feite een andere instelling ontstaan was, al bleef de personele bezetting dezelfde. In 1863 deed zich een vergelijkbare situatie voor, toen het bijzonder reglement voor het waterschap Eemnes *  werd vastgesteld.
4. Bestuur en ambtenaren
5. Bronnen van inkomsten
6. Uitvoering van de taak
7. Het archief
8. Afkortingen
9. Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1682-1850
Auteur:
M. Mijnssen-Dutilh