0324 Kelnarij van Putten ( Gelders Archief )
0324
Kelnarij van Putten
Inleiding
2. Geschiedenis van de archiefvormer
0324 Kelnarij van Putten
Inleiding
2.
Geschiedenis van de archiefvormer
In 1031 schonk bisschop Meinwerk van Paderborn - een lid van het Hamelandse graven-geslacht der Brunharingen - een groot aantal bezittingen en rechten aan het pas door hem gestichte Benedictijner klooster Abdinkhof, gewijd aan de H.H. Petrus en Paulus, dat gelegen was in de onmiddelijke nabijheid van zijn bisschopsstad.
Tot de geschonken bezittingen behoorden onder meer bezittingen op de Veluwe, en wel voornamelijk in Putten, Voorthuizen en Nijkerk, en in de Bommeler- en Tielerwaarden. De Veluwse bezittingen werden onder één beheerder geplaatst, de "villicus", die zetelde op de hof te Putten.
Later werd één van de conventualen met het beheer belast, die tot opdracht had de keuken van het convent te Paderborn van boter, kaas en vis te voorzien en aan de monniken wollen klederen te leveren. De beheerder werd "cellerarius" of kelner genoemd; zijn woning te Putten heette de kelnarij. Het aanzien van het Puttense ambt blijkt wel hieruit, dat verschillende kelners tot abt zijn gekozen.
Onder de kelners stonden de "subcellarius" of onderkelner en de keurmeester. De laatste droeg zorg, dat de boeten van de hofhorigen binnenkwamen en dat geen personen of goederen aan de horigheid onttrokken werden.
Tot de geschonken bezittingen behoorden onder meer bezittingen op de Veluwe, en wel voornamelijk in Putten, Voorthuizen en Nijkerk, en in de Bommeler- en Tielerwaarden. De Veluwse bezittingen werden onder één beheerder geplaatst, de "villicus", die zetelde op de hof te Putten.
Later werd één van de conventualen met het beheer belast, die tot opdracht had de keuken van het convent te Paderborn van boter, kaas en vis te voorzien en aan de monniken wollen klederen te leveren. De beheerder werd "cellerarius" of kelner genoemd; zijn woning te Putten heette de kelnarij. Het aanzien van het Puttense ambt blijkt wel hieruit, dat verschillende kelners tot abt zijn gekozen.
Onder de kelners stonden de "subcellarius" of onderkelner en de keurmeester. De laatste droeg zorg, dat de boeten van de hofhorigen binnenkwamen en dat geen personen of goederen aan de horigheid onttrokken werden.
In de vroege middeleeuwen werden geestelijke stichtingen in het beheer van hun bezittingen, vooral met het oog op de uitoefening van de rechtspraak, bijgestaan door een wereldlijk heer, de "advocatus" of voogd. In later tijd treden de hertogen van Gelre als erfvoogd op over die bezittingen van het klooster te Paderborn, welke in hun hertogdom gelegen waren. Na een lange tijd van onenigheid kwam er in 1457 een accoord tussen hertog Arnold als erfvoogd en abt Henricus de Vrede als erfheer tot stand over beider rechten. Er werd bepaald, dat de hertog door zijn ambtman steun zou verlenen bij het hofgericht, ter vergoeding waarvan hij 1/3 van de opbrengst der boeten zou ontvangen, terwijl de abt 2/3 behield. In de loop der tijden, vooral na de Reformatie, wisten het Hof van Gelderland en de Rekenkamer steeds meer invloed op het beheer van de kelnarij te verwerven.
Behoudens de onrust, veroorzaakt door de krijgsgebeurtenissen, hadden de grote veranderingen in de 16e eeuw geen invloed op de kelnarij. Deze bleef in handen van de abten van Paderborn en Rooms-Katholieke kelners bestuurden de kelnarij. Wel was verdere uitbreiding van het bezit van buitenlandse geestelijke corpora verboden * , zodat de aankoop van de goederen van de proost van Werden, in 1559, de laatste grote aanwinst bleef. De verwerving van de Werdense of de Praestgoederen was daarom zo belangrijk, omdat zij ook uit het oude Brunharingse bezit stamden en te midden van de Paderbornse abtsgoederen verspreid lagen.
Behoudens de onrust, veroorzaakt door de krijgsgebeurtenissen, hadden de grote veranderingen in de 16e eeuw geen invloed op de kelnarij. Deze bleef in handen van de abten van Paderborn en Rooms-Katholieke kelners bestuurden de kelnarij. Wel was verdere uitbreiding van het bezit van buitenlandse geestelijke corpora verboden * , zodat de aankoop van de goederen van de proost van Werden, in 1559, de laatste grote aanwinst bleef. De verwerving van de Werdense of de Praestgoederen was daarom zo belangrijk, omdat zij ook uit het oude Brunharingse bezit stamden en te midden van de Paderbornse abtsgoederen verspreid lagen.
Het einde van de kelnarij kwam, toen in 1802 het klooster Abdinghof gesaeculariseerd werd en aan Pruisen werd geschonken. Zowel deze mogendheid als de Bataafse Republiek maakten aanspraak op de bezittingen te Putten. Op 29 april 1803 nam de inspecteur-generaal der domeinen van de Bataafse Republiek bezit van de kelnarij en het daarbij behorende land. * Het beheer bleef echter op de oude voet gehandhaafd en de gebruikers van de horige goederen waren, evenals vroeger, nog keur, versterf, enz. verschuldigd. In 1810 werd de kelnarij tot kroondomein verklaard.
laatste wijziging 18-05-2022
560 beschreven archiefstukken
269 gedigitaliseerd
totaal 26.335 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 18-05-2022
560 beschreven archiefstukken
269 gedigitaliseerd
totaal 26.335 bestanden
Kenmerken
Datering:
1152-1829
Auteur:
B.H. Slicher van Bath, R. Wartena
Categorie:
laatste wijziging 18-05-2022
560 beschreven archiefstukken
269 gedigitaliseerd
totaal 26.335 bestanden