Uw zoekacties: Ambtenaren belast met de invordering van de belasting op het...

0091 Ambtenaren belast met de invordering van de belasting op het Recht van Successie ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. Geschiedenis van de archiefvormer
0091 Ambtenaren belast met de invordering van de belasting op het Recht van Successie
Inleiding
2.
Geschiedenis van de archiefvormer
Organisatie: Gelders Archief
Bij publicatie van Hunne Hoog Mogenden, vertegenwoordigende het Bataafs Gemenebest, van 4 october 1805 werd gearresteerd de ordonnantie ener belasting op het recht van successie, zijnde een belasting op de nalatenschappen in de zijlinie. De heffing van deze belasting nam in de gehele Bataafsche Republiek een aanvang op de eerste januari 1806 en op dat tijdstip kwamen alle voorgaande ordonnantiën, reglementen of resolutiën ter zake van de collaterale impost te vervallen. Volgens de ordonnantie van 4 october 1805 moest van het saldo of zuiver bedrag van elke nalatenschap binnen de Republiek voor het recht van successie een belasting van tien ten honderd betaald worden. Vrijgesteld was al hetgeen door descendenten van hun ouders, grootouders en verdere voorzaten rechtstreeks geërfd of verkregen werd. Kwijtgescholden werd de belasting eveneens, wanneer alle goederen ener nalatenschap tezamen geen grotere waarde hadden dan 300 gulden.
Deze ordonnantie bleef van kracht tot en met het jaar 1810, toen zij vervangen werd door een Franse wet. Bij besluit van de Souvereine Vorst van 23 december 1813 werd echter bepaald, dat met ingang van 1 januari 1814 de belasting op het recht van successie wederom geheven zou worden volgens de ordonnantie van 1805, zij het met enkele wijzigingen. Dit is van kracht gebleven tot 1 januari 1818, toen de wet op de successiebelasting in werking trad.
Met de inning van de successiebelasting werd belast de secretaris of één van de secretarissen van het plaatselijk bestuur. Deze werd genoemd: de gequalificeerde tot de directie over de invordering der belasting op het recht van successie. In plaats van de secretaris mocht ook een ander daartoe geschikt persoon genomen worden. Dikwijls treffen wij dezelfde gequalificeerde in meer dan één gemeente aan. Het plaatselijk bestuur moest zorgen, dat wekelijks aan de gequalificeerde een nauwkeurige lijst van de in de betreffende week aangegeven lijken werd overhandigd, of dat de gequalificeerde zelf de lijst van de aangegeven lijken zou formeren, Uit deze lijst van aangegeven lijken en uit de lijst der begravenen, die krachtens art. 14 van de ordonnantie van 4 october 1805 door de doodgraver moest worden aangelegd, moest de gequalificeerde een register van overledenen formeren. Vervolgens moest hij binnen drie weken na het overlijden aan elk sterfhuis binnen zijn ressort laten bezorgen een sommatiebillet, waarbij de erfgenamen of bewindhebbenden gesommeerd werden aan de gequalificeerde in te zenden een memorie van aangeving, behelzende o.a. de naam van de overledene, opgave van zijn erfgenamen en de vermoedelijke staat der nalatenschap. Was deze memorie ingeleverd en bleek daaruit niet zeker, dat de nalatenschap vrijgesteld was van de belasting op het recht van successie, dan moesten de erfgenamen of bewindhebbenden aan de gequalificeerde overhandigen een staat van het saldo of zuiverbedragen der nalatenschap, voorzien van de nodige acten van taxatie en andere bewijsstukken.
Achter deze staat moest worden toegevoegd de berekening van hetgeen aan den lande moest worden opgebracht. Wanneer de gequalificeerde deze staat na een nauwkeurig onderzoek had goedgekeurd of herzien, moesten de erfgenamen of bewindhebbenden de verschuldigde belasting betalen aan de ontvanger, tot wiens ressort het sterfhuis behoorde. Van al deze handelingen moest door de gequalificeerde in het register der overledenen aantekening gehouden worden.
Voor nalatenschappen van een waarde van minder dan 300 gulden behoefde alleen een door de erfgenamen of bewindhebbenden onder ede bevestigde verklaring overhandigd te worden (declaratoir van vrije boedels), terwijl voor de boedeltjes van personen, die van een armenfonds onderstand genoten hadden, een soortgelijke bepaling gold. Was het dienstjaar geëindigd, dan zond de gequalificeerde een staat en verantwoording met een copie van het register der overledenen, de memories van aangeving, de staten van het saldo of zuiverbedragen enz. aan de Raad van Financie in zijn departement, door de invoering van de staatsregeling van 1806 reeds terstond vervangen door de landdrost en assessoren, die deze stukken afhoorden en na ze in orde bevonden te hebben doorzonden aan de Secretaris van Staat voor de Financiën te 's-Gravenhage. Tijdens de inlijving werden deze staten door de Intendant-generaal van Financiën te Amsterdam afgehoord en na 1813 door de Commissaris-generaal tot de zaken de Financiën.
In de indeling van Gelderland, dat tot 1811 uit de arrondissementen Arnhem, Nijmegen en Zutphen bestaan had, werd bij het weer van kracht worden van de ordonnantie van 1805 op 1 januari 1814 enige verandering gebracht. Het arrondissement Nijmegen werd, omdat een gedeelte van Brabant tot het ressort van de regulator van het arrondissement Nijmegen ging behoren, gesplitst in de arrondissementen Nijmegen en Tiel. Het arrondissement Nijmegen omvatte nu het Rijk van Nijmegen, het Land van Maas en Waal en van Brabant de kantons Boxmeer, Grave en Ravenstein; het arrondissement Tiel de Tieler- en Bommelerwaarden en de Betuwe.

Bij het beschrijven van het archief is de volgorde aangehouden van de nummers die op de Staten en verantwoording aangetroffen werden. Het jaar 1810 ontbreekt veelal, dit jaar komt wel voor op een lijst, die bij de overdracht van het archief aan het Rijksarchief in Gelderland in 1951 meegekomen is.
3. Nummering
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1806-1817
Auteur:
P.D. Keijmel
Categorie: