Uw zoekacties: Schoter- en Slijkenburgerzijl

80-08 Schoter- en Slijkenburgerzijl ( Tresoar (Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Inleiding
1.1. -
80-08 Schoter- en Slijkenburgerzijl
1. Inleiding
1.1.
-
In 1785 schreef de auteur van het eerste deel van de Hedendaagsche historie of tegenwoordige staat van Friesland:
'Een land dat zo veele buiten- en binnendyken noodig heeft, om geen overlast van het water te lyden, moest noodzakelyk met veele Sluizen of Zylen (gelyk men in Friesland spreekt) voorzien worden. Zo om zich van het overtollige water te ontdoen, als om de binnen- en buitenvaart onbelemmerd te behouden'.
Een van die sluizen was de in de nabijheid van Kuinre gelegen Schoterzijl. Wanneer hij precies gebouwd is valt uit de bronnen niet af te leiden. Dat is niet verwonderlijk want het gebeurde in een grijs verleden waaruit ons niet veel geschriften zijn overgeleverd. Zeker is, dat de zijl al in 1398 bestond. Hij had tot doel het opstuwende water uit de Zuiderzee tegen te houden en een goede afstroming van de rivier de Tjonger te verzekeren. Ten gevolge van een aantal hevige stormen was de sluis op den duur in een desolate toestand geraakt. In 1580 was de situatie zo precair geworden dat het Hof van Friesland in april van dat jaar besloot er een inspecteur op af te sturen. Die nam de toestand in ogenschouw en voerde overleg met vertegenwoordigers van de zijlgerechtigde dorpen en buurschappen (waarover in hoofdstuk III meer) en met de onderhoudsplichtigen van de dijken langs de Tjonger. Gezamenlijk kwamen ze tot de conclusie dat een nieuwe zijl gebouwd moest worden en dan bij voorkeur op een andere plaats. De keuze viel op het aan de noordelijke dijk van de rivier de Linde gelegen Slijkenburg. Men liet er geen gras over groeien. Nog in of kort na 1580 kwam de nieuwe sluis gereed. Op een kaart die in 1695 werd vervaardigd is hij afgebeeld als een schutsluis met twee stel schutdeuren en één paar stormvloeddeuren.
De zijl mocht dan onderdeel uitmaken van de zeedefensie, hij kon, als dat zo uitkwam, ook bij de landsverdediging worden ingeschakeld. Dat bleek in 1672 en 1673, toen de bisschop van Münster de noordelijke Nederlanden binnenviel en de sluis werd gebruikt bij het leggen van inundaties die toen van militaire zijde noodzakelijk werden geacht. Maar het waterstaatkundige belang stond uiteraard voorop.
In de strijd tegen het water waren vanzelfsprekend ook de zeeweringen van eminent belang. En op dat gebied vonden ontwikkelingen plaats die voor de zijl niet zonder gevolgen bleven. In 1702 werd een nieuwe zeedijk aangelegd die van Slijkenburg via Schoterzijl in westelijke richting naar de al bestaande Friese zeewering liep. In die dijk werd, vrijwel op dezelfde plaats waar zich eens de oude Schoterzijl had bevonden, een sluis gebouwd: de Nieuwe Schoterzijl. Door de aanleg van de nieuwe zeedijk was het snel gedaan met de betekenis van de Slijkenburger zijl als waterkering. Al in 1702 werd aan het onderhoud niet veel geld meer gespendeerd en twee jaar later werd met de gedachte gespeeld om de sluis helemaal te laten vervallen. Dat gebeurde toen nog niet maar de opheffing was slechts een kwestie van tijd. Rienks en Walther komen in hun monumentale studie Binnendiken en slieperdiken yn Fryslân tot de conclusie dat de sluis blijkbaar in 1720 niet meer als zodanig werd gebruikt en dat er een brug voor in de plaats gekomen was.
En ook die zou op den duur verdwijnen. Al in 1698 hadden de Staten van Friesland en Overijssel een overeenkomst gesloten om in Kuinre een sluis te bouwen en in 1720 hadden beide provincies een plan ontworpen om bij die plaats een kapitale zeedijk aan te leggen waarin een sluis zou verrijzen. Pas in 1843 werden dat plan ten uitvoer gebracht. Waarom het zo lang geduurd heeft is mij noch uit de bronnen noch uit de literatuur duidelijk geworden. Hoe dat ook moge zijn: er werd een zeewering aangelegd van de Sleep- en Slijkenburgerdijk in Overijssel tot aan de op Fries grondgebied gelegen Statendijk bij Slijkenburg. Aan de westkant van de dijk werd een kanaal gegraven dat van Kuinre naar de Bij-Linde liep. Bij Kuinre werd de al in 1720 geplande sluis gebouwd. Door de aanleg van deze nieuwe zeedijk kwam de doorvaart bij Slijkenburg helemaal te vervallen. De volmachten van de Slijkenburger zijl werden er in financieel opzicht bepaald niet slechter van. Zij verkochten voor de dijkaanleg benodigde grond aan de provincie Overijssel. Na veel onderhandelingen en gecorrespondeer beurden ze de voor die tijd aanzienlijke som van 6500 gulden. Voor dat bedrag kreeg Overijssel trouwens niet alleen de grond maar ook het tolrecht bij de zijl in bezit. Nu was er met dat tolrecht iets merkwaardigs aan de hand maar dat bewaar ik voor het tweede hoofdstuk.
Zijdelings moet op deze plaats nog worden opgemerkt dat de sluis niet het enige werk was waarover de eigenaren van de zijl de scepter zwaaiden. Tot het zijlvest van de Slijkenburger Zijl behoorde namelijk ook de weg die van Scherpenzeel naar de Statendijk liep, met het bijbehorende tolhuis -en herberg- in Scherpenzeel.
Met de aanleg van de nieuwe zeewering was de Slijkenburger zijl volmaakt overbodig geworden. De sluis en de bijbehorende kanaalvakken zijn gedempt en dus zijn de herinneringen er aan in het landschap uitgewist. Maar de naam Schoter- en Slijkenburger Zijl zou blijven voortleven. Hoe dat gebeurde komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.