De archieven van instellingen waarvan ik hierboven in kort bestek de geschiedenis presenteerde, werden in 1983 bij het Ryksargyf in bewaring gegeven. Toen de inventaris voltooid was werden nog enkele stukken bezorgd, die afkomstig waren uit de in het FLMD berustende schriftelijke nalatenschap van Douwe Kalma. Toen ik aan de inventarisatie begon trof ik een tamelijk verwarde papiermassa aan. De inhoud van de inventaris blijft hier verder onbesproken. Ik verwijs de gebruiker naar de uitvoerige inhoudsopgave. Over de ordening wil ik een paar opmerkingen maken. Primo: in het archief van de stichting zijn achter elkaar geplaatst de rubrieken Stukken betreffende het organiseren van en het deelnemen aan tentoonstellingen en demonstraties en Aan- en verkoop van kunst- en ambachtelijke voorwerpen. In het tweede hoofdstuk heb ik er de aandacht op gevestigd dat op veel exposities het publiek in de gelegenheid werd gesteld de uitgestalde voorwerpen te kopen. De gebruiker van de inventaris moet erop bedacht zijn dat stukken betreffende tentoonstellingen en verkopingen in de praktijk niet altijd van elkaar te scheiden waren. Secundo: in de inventaris is geen onderscheid gemaakt tussen de archieven van de Foriening for Fryske Folkskinst en van de Stichting Ambachts- en Folkskunst; ze zijn als één geheel opgenomen. De voornaamste overweging was dat van veel stukken uit de periode 1948 – 1953, dat is het tijdvak waarin beide instellingen naast elkaar bestonden, moeilijk of helemaal niet kon worden uitgemaakt tot welk archief ze behoorden. Erg bezwaarlijk hoeft dat overigens niet te zijn: het gaat niet om tientallen beschrijvingen. Het archief van de Vereniging Noordelijk Scheppend Ambacht werd wel in een afzonderlijke afdeling ondergebracht.

Tertio: de stukken uit de nalatenschap van Douwe Kalma kwamen mij in handen toen de inventaris al voltooid en de inleiding geschreven was. Het als zelfstandige eenheden aan de inventaris toevoegen van deze archivalia had onvermijdelijk tot de consequentie gevoerd dat de nummers van de annotatie hadden moeten worden veranderd. Die ingreep kon achterwege blijven omdat het mogelijk bleek de betreffende archivalia zonder veel moeite aan de bestaande dossiers en/of bundels toe te voegen. Uit het archief werd ongeveer 0,5 m1 vernietigd: hoofdzakelijk dubbelen en ter kennisneming toegezonden jaarverslagen en andere stukken van andere instellingen. Eén doos bleek uitsluitend stukken te bevatten die behoren tot het persoonlijk archief van ir. G.J.A. Bouma, die voorzitter van zowel de Foriening for Fryske Folkskinst als de Stichting Fryske Ambachts- en Folkskunst is geweest. De betreffende archivalia zijn uiteraard niet in de navolgende inventaris beschreven. Na selectie en vernietiging resteert een archief van 3,5 m1. Er zijn geen beperkende bepalingen ten aanzien van de openbaarheid. Rest mij Tineke Steenmeijer-Wielinga te bedanken voor haar commentaar op een eerste versie van deze inleiding.
Leeuwarden, november 2002