Uw zoekacties: Houtimport Hubert Jans & Co

106 Houtimport Hubert Jans & Co ( Tresoar (Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
01. Inleiding
Erfgoedstuk
106 Houtimport Hubert Jans & Co
01.
Inleiding
Erfgoedstuk
In deze inventaris is het archief beschreven van Houtimport Hubert Jans & Co. te Harlingen. Het is thans de oudst bestaande nog zelfstandige houtimportfirma in de Friese havenstad en vermoedelijk in Nederland, waarvan de geschiedenis meer dan 200 jaar teruggaat. Het archief beslaat de periode van 1812 tot 1970.
Harlingen was vanaf het begin van de 17e eeuw de houthaven voor het Noorden van ons land, welke positie zij tot aan het eind van de jaren ?30 van de vorige eeuw wist te handhaven. De geschiedenis van Houtimport Hubert Jans & Co begint in de tweede helft van de 18e eeuw met het balkvlottersbedrijf van Hubert Jans en zijn compagnon Wopke Djoerds, die omstreeks 1775 voor Harlinger handelaren houtschepen losten in de Zuiderhaven, de geloste balken samenstelden tot houtvlotten en deze vervolgens naar de molens aan de Bolswarder vaart transporteerden. Een paar decennia later begonnen zij tevens met de handel in hout. Zo verkocht Hubert Jans volgens het oudst bekende gegeven in 1797 aan de Makkumer koopman Marten Hylkes Kingma 9 stuks Hamburger eiken balken en begin 1800 staat hun houthandel in de Friese havenstad bekend als Fa. Hubert Jans & Comp *  Notariële acten uit die tijd laten zien dat Hubert Jans regelmatig houtveilingen hield. Na 1813 werd daar nog het zagen van hout aan toegevoegd, als de houtzaagmolen ?De Valk? enige jaren deel uitmaakt van hun bezittingen * 
Eind 1820 deelden de firmanten per circulaire aan hun clientèle mede dat ?Uit hoofde van onze gevorderde Jaren? op 1 januari 1821 de houtaffaire overgedragen werd aan Jan F.Hoekstra, boekhouder bij de firma en zoon van de bekende doopsgezinde Harlinger predikant Freerk Hoekstra, en aan Albert Stuurman, oud-schipper en schoonzoon van Wopke Djoerds *  . Ondanks een zekere opleving in handel en nijverheid ten tijde van de overname, moesten de oud-compagnons al binnen een jaar het voortbestaan van de onderneming financieel steunen. Onder de bestaande naam Fa. Hubert Jans & Co. werden de houtzaken voortgezet, waarbij de huidige firmanaam nog herinnert aan haar oprichters. Vanaf die tijd zouden drie generaties Hoekstra als firmant de houthandel leiden en ruim 90 jaar zakelijk de koers ervan bepalen ( zie bijlage I ).
De hoofdactiviteiten van de Fa. Hubert Jans & Co. bestonden bij aanvang uit de import en verkoop van hout voor ?eigen rekening? uit Noorwegen en de Oostzeelanden en op ?commissiebasis? voor houtexporteurs uit genoemde landen. De in- en verkoopboeken laten zien dat de houthandel in die dagen meer omvatte dan uitsluitend hout. In de boeken worden de ?koopmansgoederen? vermeld welke men via de houtexporteurs in de betrokken landen verkocht. Deze koophandel bestond voornamelijk uit producten van de Harlinger keramische industrie n.l. baksteen en dakpannen, welke tevens dienden als ballastvracht. Verder werden er nog kleine hoeveelheden koloniale waren als thee, koffie en tabak verhandeld, maar soms ook landbouw- en zuivelproducten zoals aardappelen en kaas. Deze vorm van koophandel dateerde reeds vanaf de 16de eeuw.
Door gebrek aan scheepsruimte en hoge vrachtprijzen breidde de firma haar werkterrein in 1825 verder uit door zelf de houtvaart te gaan uitoefenen. Doch na het verlies van twee schepen binnen vier jaar werden de rederijactiviteiten gestaakt en zouden pas na 20 jaar weer hervat worden. Naast de houtverkoop door de firma in Friesland, Groningen en de kop van Overijssel, dreef Jan Hoekstra nog apart, samen met zijn schoonvader L. Spannenburg en enkele anderen een ?paalhandel?. Het betrof de gezamenlijke in- en verkoop van palen die gebruikt werden voor waterbouwkundige werken door zeewerende waterschappen in Friesland en elders *  . Samen met andere houtkopers in Friesland waren zij verenigd in een geheim kartel van Friese houtkopers. Tot dit kartel behoorden onder andere ook de fa. Fontein & Tjallingii te Harlingen, T.W. Overmeer te Makkum en wed. C. Sleeswijk te Lemmer.
Enkele jaren uitgezonderd bleef het economisch klimaat na de Franse tijd ongunstig tot het midden van de 19e eeuw. Dit weerspiegelde zich ook in de bedrijfsresultaten van Hubert Jans & Co. Pas na 1850 traden enige verbeteringen op. In dat jaar besloot men de rederijactiviteiten te hervatten met de brik ?Houthandel? en het jaar daarop gevolgd met de aankoop van de kof ?Johannes?. Na het overlijden van Jan Hoekstra in 1857 zetten zijn beide zoons Freerk en Sybrand het bedrijf voor gezamenlijke rekening voort. In de acte van continuatie der vennootschap wordt dan gesproken over ?een vennootschap tot het drijven van zee- en houthandel en scheepsrederijen onder de firma Hubert Jans en Compagnie? *  . De rederijzaken bleven niet meer uitsluitend beperkt tot de houtvaart, maar de schepen werden eveneens ingezet voor de algemene vrachtvaart of wilde vaart. Zo nam het vervoer van steenkool van de Engelse oostkust naar Noorwegen, Zweden en de Oostzeelanden geleidelijk de plaats in van baksteen en dakpannen, die bij verkoop weinig opbrachten. * 
Verder werd deelgenomen aan de transatlantische vrachtvaart en staan in de scheepsboeken o.m. scheepsladingen koffie van Bahia (Rio de Janeiro) naar Venetië, Londen en Liverpool vermeld. Gemiddeld had men 4 à 5 schepen in de vaart. De totale vloot van de rederij van Hubert Jans & Co. heeft bestaan uit 14 schepen, waarvan de helft door schipbreuk verloren is gegaan. Het verlies van schepen wierp vaak een schaduw op de dagelijkse gang van zaken, omdat daar behalve de lading ook mensenlevens bij betrokken waren. Een zwarte bladzijde uit de rederijgeschiedenis is het vergaan van de bark ?Frisia?. Onderweg met hout van Sundsvall naar Harlingen werd van het schip na vertrek uit Elseneur (Helsingör), op 4 november 1891, niets meer vernomen. Een bericht in de Noorse krant ?Morgenposten? van 14 januari 1892 maakte na 2 maanden duidelijk dat het schip was verongelukt en alleen de scheepsromp met gedeeltelijke lading was gestrand op het eiland Lovunden voor de Noorse westkust ten zuiden van de Lofoten.
In de laatste twee decennia van de 19e eeuw begon het transport per stoomschip toe te nemen en werd het zeilschip meer en meer verdrongen. Het gevolg hiervan was dat Hubert Jans & Co. in 1899 besloot de rederijzaken na bijna vijftig jaar af te stoten en de resterende zeilschepen onder te brengen in een door de directie separaat op te richten scheepvaartonderneming. Behalve economische veranderingen waren er in de tweede helft van de 19e eeuw ook technische veranderingen. De toepassing van stoomkracht maakte het mogelijk om onafhankelijk van de wind het houtzagen tot een continuproces te maken. Daardoor kon men met kortere levertijden werken, waardoor de verkoop van gezaagd hout aantrekkelijker werd gemaakt. Vanuit die visie investeerde Hubert Jans & Co. in de stoomhoutzagerij en werd voor gezamenlijke rekening en exploitatie met L. Houtsma in 1862 ? ?63 de stoomzaagmolen ?De Zwaluw? gebouwd. *  Dit is vermoedelijk de eerste Harlinger stoomhoutzaagmolen geweest. De benodigde stoommachine kwam uit België en werd geleverd door de fa. C.L. Carels te Gent. In 1868 nam Sybrand Hoekstra de zaken over van zijn overleden broer en als mede-vennoot nam hij hun zwager J.Noyon op in het bedrijf, die hieraan tot 1890 verbonden zou blijven.
Als gevolg van de jarenlange kapbalkenexport raakte het bosbestand in Noorwegen kwalitatief uitgeput en kwam er steeds minder houtuit dit land, dat tot omstreeks 1870 het belangrijkste exportland voor Hubert Jans & Co. bleef. Vanaf die tijd wordt er steeds meer hout geïmporteerd uit het Zweedse Sundsvall-district, dat tevens een betere kwaliteit leverde. Dit zal er mede toe geleid hebben dat Hubert Jans & Co. in 1876 met haar Zweedse relatie Axell & Co te Sundsvall voor gezamenlijke exploitatie bosgebieden ten oosten van Sundsvall kocht *  Verder werd vanaf die tijd ook hout betrokken uit Finland en de Oostzeehavens van Rusland en Pruisen. Door de voortdurende houtkap in voornoemde landen werd grenenhout in grote lengtes moeilijk verkrijgbaar. Als alternatief hiervoor werd vanaf 1878 door Hubert Jans & Co. tevens het zogenaamde ?Pitch Pine? vanuit de Amerikaanse oostkust geïmporteerd, dat wel in de grote lengtes verkrijgbaar was en kwalitatief minstens gelijkwaardig. Het betrof meestal één tot soms twee à drie scheepsladingen per jaar, dat per eigen schip werd aangevoerd. Behalve door Hubert Jans & Co. werd deze houtsoort ook door de fa. Fontein & Tjallingii geïmporteerd. Tabellen over de aangevoerde scheepsladingen van ± 1875 ? 1900 laten zien dat van de 8 à 10 in die tijd aanwezige Harlinger houtimporteurs, Hubert Jans & Co, na Fontein & Tjallingii, de grootste was.
Na de economische opbloei halverwege de 19e eeuw, trad er na 1880 een kentering op. Deze werd gekenmerkt door hogere vrachtprijzen, teruglopende houtaanvoer, lagere omzet en afnemende bedrijfsresultaten. Om gezamenlijk de algehele teruggang in de Harlinger houthandel het hoofd te bieden werd door een aantal Harlinger houtimporteurs, waaronder de Fa. Hubert Jans & Co., in 1899 het ?College van Houtkopers? opgericht, om daarmee ?voor haar leden te regelen en te vergemakkelijken het lossen van houtschepen en in het algemeen de belangen van de houthandel te Harlingen te bevorderen?. Zoals reeds beschreven had Hubert Jans & Co.haar rederijactiviteiten vlak voor de eeuwwisseling gestaakt. Toch bleven de Hoekstra?s particulier actief betrokken bij visserij en zeevaart. Zo rede Sybrand Hoekstra van 1874 ? 1886 met wisselend succes de haringlogger ?Friesland? uit en enkele jaren na zijn dood richtten zijn beide zoons Jan en Tarquinius met eigen kapitaal in 1899 de ?Noord Nederlandsche Scheepvaart Maatschappij ? op, waarin de laatste schepen van de rederij van Hubert Jans & Co. werden ondergebracht *  De benaming van de huidige houtloodsen aan de Willemshaven verwijzen nog naar beide schepen, n.l. de ?Laura? en de ?Adelaar?.
De zetel van de firma werd in 1902 verplaatst van de Schritsen naar de zuidkant van de Zuiderhaven, waar een nieuw kantoor annex houtloodsen werd betrokken. Daarnaast opende men dat jaar een filiaal in Amsterdam aan de Houthaven, om daarmee beter de klanten in Duitsland en het midden en westen van het land te kunnen bedienen. Om de continuïteit te waarborgen besloot men in 1906 het familiebedrijf te transformeren tot de Naamloze Vennootschap Houtimport v/h Hubert Jans & Co om, zo luidt de prospectus, ?hierdoor de zaak op nog beteren grondslag, dan tot nu toe het geval was, te vestigen, terwijl ook voor de toekomst meerdere stabiliteit aan de zaak wordt gegeven en eventueel noodig gebleken uitbreiding dan zeer gemakkelijk wordt? * 
Doch de kort daarop intredende recessie in de houthandel, hogere vrachtprijzen en daarbij de in het verleden door de oude firma verstrekte kredieten plus enkele conto à meta zaken in Duitsland en Tanger (Marokko), brachten de vennootschap in dusdanige grote financiële problemen dat, onder druk van de bank, in 1911 bijna tot liquidatie moest worden overgegaan. Dankzij de inzet van commissarissen, allen familieleden van de directie, wist men met veel moeite de zaak gaande te houden ( zie bijlage II ). Met een statutenwijziging werd in 1915 het gestorte kapitaal teruggebracht, waarbij de nominale waarde van de uitgegeven aandelen van f 1000,- na een afschrijving van 55 % nog f 450,- waard waren. In hetzelfde jaar sloot men het filiaal te Amsterdam, dat vanaf 1910 geleid was door J.F.Hoekstra. Deze trad daarna als directeur uit de vennootschap en begon in Amsterdam een eigen houthandel onder de naam J.F.Hoekstra & Co. Na het plotseling overlijden begin 1915 van zijn broer T.J.Hoekstra, werd deze als directeur van kantoor Harlingen opgevolgd door O.Houwink en S. van der Meer als adjunct-directeur.
Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwam de houtaanvoer eerst vrijwel stil te liggen, doch herstelde zich daarna geleidelijk. Het grootste gedeelte hiervan vond echter plaats via de haven van Delfzijl, hetgeen extra transportkosten met zich mee bracht. Desondanks laten de winstcijfers over de oorlogsjaren een goed resultaat zien. De zeer hoge winst daarna in 1920, werd het jaar daarop evenwel gevolgd door een bijna even groot verlies. Het begin van de twintiger jaren werd gekenmerkt door aanmerkelijk lagere resultaten. Toch kon in die jaren aan de aandeelhouders nog een dividend van gemiddeld 8 à 9 % worden uitgekeerd.
De situatie in de Harlinger houthandel was aan het eind van de jaren ?20 evenwel van dien aard dat het in 1928 wenselijk werd geacht een soort belangengemeenschap aan te gaan met de Fa. Fontein & Tjallingii voor gezamenlijke inkoop en bevrachting, evenals de verkoop van aangevoerd en nog aan te voeren hout. Na de beurskrach van Wallstreet in 1929 volgde een diepe economische depressie, die bepalend voor de dertiger jaren zou zijn. De scherpe prijsval aan het begin van dat decennium door devaluaties van het Engelse pond en de Scandinavische munteenheden, alsmede de toenemende dumping van Russisch hout op de markt maakte een lonende verkoop vrijwel onmogelijk en menig boekjaar laat dan ook een magere winst of slechts verlies zien. Als gevolg van deze omstandigheden raakte de Fa. Fontein & Tjallingii in liquidatie en eindigde in 1935 de samenwerking tussen haar en de N.V. Houtimport v/h Hubert Jans & Co.
Na de devaluatie van de gulden in 1936 trad er een verbetering op en de laatste jaren voor de Tweede Wereldoorlog behaalde de vennootschap nog een bevredigende omzet. De oorlogstoestanden door de Duitse inval in Polen begin september 1939 gevolgd door de Fins-Russische oorlog leverden reeds problemen op met de houtaanvoer. Met het uitbreken van de oorlog in 1940 ook in ons land, komt deze geheel stil te liggen. Daar de voorraad niet meer kan worden aangevuld, raakt de vennootschap er snel door heen. Met de hierdoor vrijgekomen gelden werden als tijdelijke belegging twee boerderijen aangekocht, te Dronrijp respectievelijk Hichtum. Daarna werd er nog mondjesmaat hout aangevoerd, waarvan de importquota werd toegewezen door het ?Rijksbureau voor Hout?. Gedurende de oorlogsjaren zou zich deze situatie verder handhaven en tegen het einde ervan stond de aanvoer nagenoeg stil. Behalve het afbranden van enige houtloodsen en de baaswoning in de Spinstraat, ten gevolge van oorlogsgeweld bij de bevrijding van Harlingen, is de vennootschap zonder verder verlies van personen en goederen de oorlog doorgekomen.
De eerste voor de N.V. Houtimport v/h Hubert Jans & Co. op 5 september 1945 in Harlingen aangevoerde Zweedse lading hout met de coaster ?Geziena? betekende allerminst het verwachte herstel van een vrije handel. Pas in 1949 zou dit het geval zijn na beëindiging van de houtdistributie en prijsvoorschriften. De wederopbouw en de na- oorlogse inhaalvraag waren beeldbepalend voor de jaren ?50, waarvan de conjuncturele ups en downs zijn af te lezen uit de resultaten van de vennootschap. Evenals in de dertiger jaren poogden exporteurs uit de Sovjet-Unie, door verhoging van de export en lagere houtprijzen, weer terug te komen op de Nederlandse houtmarkt. Behalve de normale loodsverkoop uit voorraad, vormde de zogenaamde ?overboordhandel ? vaak een belangrijk deel van de omzet. Hierbij werd de houtlading tevoren of onderweg reeds verkocht en per coaster bij de afnemer in het binnenland voor de wal geleverd, waarmee op- en overslagkosten werden bespaard.
Na zijn pensionering werd directeur Houwink in 1953 opgevolgd door een tweehoofdige directie, bestaande uit de heren J.van der Meulen en A.W.Banga. Even leken oude tijden terug te keren toen de nieuwe directie halverwege de vijftiger jaren overwoog de houtvaart weer ter hand te nemen. Daar het op de vrachtenmarkt moeilijk was kleine partijen hout onder te brengen, had men het plan opgevat hiervoor zelf één of twee kleine kustvaarders in de vaart te brengen om daarmee het hout uit de Scandinavische landen te halen. Doch door de hoge exploitatiekosten werd hiervan afgezien. Enkele jaren later werd op fifty-fifty basis deelgenomen in een bedrijf voor houtmontagebouw. Daarvoor werden terrein en opstallen van een Almelose houthandel overgenomen en voor dat doel ingericht.
Loon- en prijsontwikkelingen aan het eind van de vijftiger, begin zestiger jaren maakten besparingen noodzakelijk in de houtbranche. Aan de kwaliteit van hout waren reeds in voorafgaande decennia normen gesteld en ditmaal werd er, door inkrimping van het aantal houtmaten en normalisatie ervan, duidelijkheid in de houtafmetingen aangebracht. Hiermee werd de weg tot een verdere rationalisatie in het houtvervoer mogelijk. Omstreeks 1960 werd nog gezaagd hout als los gestuwde lading vanuit de Scandinavische landen naar ons land vervoerd. Dit vergde bij het laden en lossen van een schip veel tijd en mankracht. Hoewel men aanvankelijk begon planken van gelijke dikte en breedte te bundelen, gaf dit nog te veel stuwageverlies. Doch nadat ertoe werd overgegaan de schepen voor gepakketteerde houtvaart aan te passen, werd het merendeel van het hout uit Scandinavië in pakketten van gelijke lengte vervoerd.
De boven geschetste ontwikkeling op het gebied van transport en overslag was dan ook voor N.V. Houtimport v/h Hubert Jans & Co. aanleiding om de behuizing van het bedrijf aan de Zuiderhaven te verlaten. In 1967 werd de voormalige Z.P.C.- loods aan de Nieuwe Willemshaven aangekocht om de op- en overslag in de toekomst efficiënter te kunnen laten verlopen. Voor dat doel werd de loods aangepast d.m.v.grotere schuifdeuren en werd een kantoor aangebouwd. Toen de vennootschap in 1968 het pand aan de Nieuwe Willemshaven betrok, werd de Nederlandse houtwereld evenals het jaar daarvoor, geconfronteerd met veel faillissementen en fusies. Deze en ook latere perioden van malaise wist de latere Houtimport Hubert Jans & Co. B.V. (vanaf 1972) te overleven en heden kan het bedrijf dan ook bogen de oudste, nog bestaande zelfstandige Harlinger houtimporteur te zijn.

Kenmerken

Periode:
1812-1970
Beschrijving:
Inventaris van de archieven van Houtimport Hubert Jans & Co en overgenomen bedrijven, 1812-1970